ECLI:NL:GHAMS:2016:3384

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
200.169.332/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling alimentatie en terugbetalingsverplichting in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een herbeoordeling van de alimentatieverplichtingen van de man ten opzichte van de vrouw, na een eerdere beschikking van 24 mei 2016. De man, appellant, en de vrouw, geïntimeerde, zijn in een echtscheidingsprocedure verwikkeld, waarbij de alimentatie vanaf 1996 opnieuw beoordeeld moest worden vanwege gestegen inkomsten van de alimentatiegerechtigde. Het hof heeft in zijn eerdere beschikking de bestreden beschikking vernietigd en de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op € 597,- per maand vanaf 1 januari 2002, met een verhoging naar € 1.744,- per maand van 1 januari 2003 tot 1 januari 2004.

In de onderhavige uitspraak heeft het hof de inkomensgegevens van de vrouw over de jaren 2008 en 2009 beoordeeld. De vrouw ontving in 2008 een totaal inkomen van € 31.257,-, wat resulteerde in een maandinkomen van € 2.605,-. De behoefte van de vrouw was in dat jaar vastgesteld op € 5.029,- per maand, wat leidde tot een aanvullende behoefte van € 2.424,- per maand. Het hof heeft vastgesteld dat de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw in 2008 op € 2.424,- per maand moet worden vastgesteld, gezien de wijziging in omstandigheden.

Voor het jaar 2009 ontving de vrouw een totaal inkomen van € 41.445,-, wat resulteerde in een maandinkomen van € 3.454,-. De behoefte van de vrouw was in dat jaar € 5.225,- per maand, met een aanvullende behoefte van € 1.771,- per maand. Het hof heeft ook hier vastgesteld dat de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw over de periode van 1 januari 2009 tot 12 maart 2009 op € 1.771,- per maand moet worden vastgesteld. De man had verzocht om restitutie van teveel betaalde alimentatie, maar dit verzoek werd afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 augustus 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 16 augustus 2016
Zaaknummer: 200.169.332/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/151489/FA RK 14-89
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats a] ,
appellant,
advocaat: mr. J.A. Neslo te Almere,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats b] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E. Nagtegaal te Zaandam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna wederom respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 24 mei 2016. Bij die beschikking is de bestreden beschikking vernietigd en is, met wijziging van het echtscheidingsvonnis in zoverre, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2002 op € 597,- per maand bepaald en met ingang van 1 januari 2003 tot 1 januari 2004 op € 1.744,- per maand. Verder is bepaald dat de vrouw stukken overlegt waarmee haar inkomen over het gehele jaar 2008 alsmede de periode 1 januari 2009 tot 12 maart 2009 kan worden vastgesteld.
1.3.
De vrouw heeft bij brief van 17 juni 2016, binnengekomen ter griffie van dit hof op 21 juni 2016, haar aanslagen inkomstenbelasting van 2008 en 2009 overgelegd.
De man heeft op deze stukken gereageerd bij brief van 24 juni 2016, binnengekomen ter griffie van dit hof op 27 juni 2016.
1.4.
In reactie op de brief van de man van 24 juni 2016 heeft de vrouw bij brief van 30 juni 2016, binnengekomen ter griffie van dit hof op 1 juli 2016, haar aangiftes inkomstenbelasting van 2008 en 2009 overgelegd.
De man heeft op deze stukken gereageerd bij brief van 14 juli 2016, binnengekomen ter griffie van dit hof op 15 juli 2016. De man heeft bij zijn brief voorts stukken overgelegd.

2.Verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1.
Ter beoordeling van het hof ligt nog voor de vraag of over de periode van 1 januari 2008 tot 12 maart 2009 sprake is van een wijziging in omstandigheden in die zin dat de vrouw in die periode met haar inkomsten (deels) in haar eigen behoefte kon voorzien.
Uit de door de vrouw in het geding gebrachte aangifte inkomstenbelasting 2008 blijkt dat zij in 2008 aan AOW-uitkering en pensioen in totaal € 21.454,- ontving en dat het forfaitaire voordeel uit sparen en beleggen (box 3) € 1.881,- bedroeg. Bij gebrek aan nadere gegevens gaat het hof ervan uit dat deze forfaitaire inkomsten in box 3 overeenkomen met de werkelijke inkomsten uit vermogen. Daarnaast had zij inkomsten als oppas van haar kleinkinderen (via een oppasorganisatie) van € 9.619,-. In haar aangifte IB heeft de vrouw in verband met deze inkomsten een bedrag van € 1.697,- aan aftrekbare kosten opgevoerd. Uit de bijlage bij de aangifte blijkt dat het onder andere kosten betreffen ter zake van parkeergeld, de aanvraag van een verklaring omtrent gedrag, uitstapjes en de aanschaf van diverse spullen. Naar het oordeel van het hof betreffen het reële kosten die noodzakelijk zijn in verband met het oppassen, zodat het met het opgevoerde bedrag van € 1.697,- rekening zal houden. Op grond van het voorgaande had de vrouw in 2008 in totaal een inkomen van € 31.257,-, derhalve € 2.605,- per maand.
Zoals reeds overwogen in de beschikking van 24 mei 2016 bedroeg de behoefte van de vrouw in 2008 na indexering € 5.029,- per maand. Haar aanvullende behoefte bedroeg derhalve € 2.424,- per maand. Na indexering bedroeg de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw in dat jaar € 2.581,- per maand. Deze uitkering overstijgt de aanvullende behoefte van de vrouw. In dit jaar is derhalve sprake van een wijziging van omstandigheden waardoor de bij het echtscheidingsvonnis bepaalde onderhoudsbijdrage ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Het hof bepaalt de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw over de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2009 op € 2.424,- per maand.
2.2.
In 2009 ontving de vrouw blijkens de door haar overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2009 aan AOW-uitkering en pensioen in totaal € 29.062,- en aan forfaitair voordeel uit sparen en beleggen (box 3) € 1.726,-. Bij gebrek aan nadere gegevens gaat het hof ervan uit dat deze forfaitaire inkomsten in box 3 overeenkomen met de werkelijk inkomsten uit vermogen. Voor zover de vrouw met haar handgeschreven notitie in de aangifte IB 2009 heeft bedoeld te stellen dat een bedrag van € 6.988,- ter zake van pensioen van Stork niet moet worden meegenomen, volgt het hof haar daarin niet nu zij feitelijk over deze inkomsten beschikte en een nadere toelichting op de doorhaling ontbreekt. De inkomsten uit haar oppaswerkzaamheden bedroegen blijkens een handgeschreven notitie in de aangifte IB 2009 € 13.683,-. Ook in dit jaar zal het hof rekening houden met de aftrekbare kosten, zijnde € 3.026,-
Op grond van het voorgaande had de vrouw in 2009 in totaal een inkomen van € 41.445,-, ofwel € 3.454,- per maand. Na indexering bedroeg haar behoefte in 2009 € 5.225,- per maand. Haar aanvullende behoefte bedroeg derhalve € 1.771,- per maand. Na indexering bedroeg de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw € 2.682,- per maand. Deze uitkering overstijgt de aanvullende behoefte. In dit jaar is derhalve sprake van een wijziging van omstandigheden waardoor de bij het echtscheidingsvonnis bepaalde onderhoudsbijdrage ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Het hof bepaalt de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw over de periode van 1 januari 2009 tot 12 maart 2009 op € 1.771,- per maand.
2.3.
De beschikking van 24 mei 2016 en de onderhavige beschikking leiden tot vaststelling van een lagere onderhoudsbijdrage over de jaren 2002, 2003 en 2008 alsmede over de periode 1 januari 2009 tot 12 maart 2009. De man heeft verzocht om de vrouw te gelasten teveel betaalde alimentatie aan hem (binnen 14 dagen of binnen een door het hof te bepalen termijn) te restitueren. In zijn brief van 14 juni 2016 heeft de man, naar het hof begrijpt met het oog op dit verzoek, stukken overgelegd waaruit blijkt welk bedrag hij door middel van beslaglegging op zijn pensioen vanaf 2012 aan de vrouw heeft betaald. Het hof overweegt dat uit de stukken in het dossier en laatstgenoemde stukken is gebleken dat de vrouw op grond van het echtscheidingsvonnis executiemaatregelen heeft getroffen, waaronder beslaglegging op pensioenuitkeringen van de man. De reden daarvoor was dat de man in ieder geval in 2003 al (ten onrechte) was gestopt met betaling van enige bijdrage. Op grond van de overgelegde stukken is niet vast te stellen in hoeverre de vorderingen van de vrouw op de man ingevolge het echtscheidingsvonnis, de beschikking van het hof van 24 mei 2016 en de onderhavige beschikking al voldaan zijn. Het hof zal het verzoek van de man om restitutie van eventueel reeds te veel betaalde bedragen dan ook afwijzen. Wellicht ten overvloede merkt het hof daarbij op dat, in geval van eventuele verdere executiegeschillen tussen partijen, openstaande vorderingen opnieuw berekend dienen te worden aan de hand van het in de beschikkingen van het hof van 24 mei 2016 en heden bepaalde.
2.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
bepaalt, met wijziging van het echtscheidingsvonnis in zoverre, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw over de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2009 op € 2.424,- (TWEEDUIZEND VIERHONDERD VIERENTWINTIG EURO) per maand en over de periode van 1 januari 2009 tot 12 maart 2009 op € 1.771,- (EENDUIZEND ZEVENHONDERD EENENZEVENTIG EURO) per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst, met inachtneming van hetgeen is bepaald in de tussenbeschikking van dit hof van 24 mei 2016, het in hoger beroep meer en overig verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. R.G. Kemmers en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2016.