Uitspraak
[VERZOEKER 1],
[VERZOEKER 23],
mr. J.G. Princenen
mr. J.P.D. van de Klift, beiden kantoorhoudende te Rotterdam,
[BELANGHEBBENDE 60],
mr. M.E.C. Loken
mr. B. Kemp, beiden kantoorhoudende te Den Haag.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, behandeld door de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, is op 22 augustus 2016 een beschikking gegeven inzake het verzoek van vijf verzoekers met betrekking tot RTC Franchise B.V. en de Rotterdamse Taxi Centrale RTC N.V. De verzoekers hadden eerder een verzoek ingediend om vast te stellen dat er sprake was van wanbeleid bij de betrokken vennootschappen. Dit verzoek was gebaseerd op een onderzoeksverslag dat was opgesteld door mr. P.D. Olden, dat de gang van zaken en het beleid van de vennootschappen over een periode van meerdere jaren onderzocht.
Echter, op 11 augustus 2016 hebben de verzoekers hun verzoekschrift ingetrokken, wat leidde tot de beslissing van de Ondernemingskamer om hen niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek. De Ondernemingskamer oordeelde dat, aangezien het verzoek was ingetrokken, er geen verdere behandeling of beslissing meer nodig was. Dit betekende ook dat de eerder getroffen onmiddellijke voorziening, die was ingesteld op 11 september 2015, moest worden opgeheven. De Ondernemingskamer heeft deze onmiddellijke voorziening met ingang van de datum van de beschikking opgeheven en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en vier raadsheren, en werd openbaar uitgesproken in de zitting van de Ondernemingskamer.