ECLI:NL:GHAMS:2016:333

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
200.161.639/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming curator en geschiktheid van familielid in het kader van algehele volmacht

In deze zaak gaat het om de vraag of de achternicht van betrokkene geschikt is om tot curator te worden benoemd, nadat appellante een algehele volmacht heeft verkregen. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak is eerder behandeld in een beschikking van 21 juli 2015, waarin appellante werd gevraagd om een financiële verantwoording van de uitgaven die zij en de achternicht hebben gedaan in het kader van de volmacht. Appellante stelt dat de achternicht geschikt is om de belangen van betrokkene te behartigen, terwijl [B.V.] betwist dat de achternicht daartoe in staat is. Het hof overweegt dat de stukken die door appellante zijn ingediend niet voldoen aan de eisen die in de tussenbeschikking zijn gesteld. Er is onvoldoende inzicht gegeven in de geldstromen en de uitgaven die zijn gedaan. Bovendien is er een aanzienlijke vermogensafname geconstateerd in de periode waarin appellante en de achternicht de volmacht hebben gebruikt. Het hof concludeert dat appellante en de achternicht niet in het belang van betrokkene hebben gehandeld en dat de achternicht daarom ongeschikt is om curator te worden. De eerdere benoeming van [B.V.] tot curator wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 2 februari 2016
Zaaknummer: 200.161.639/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 3059623 EB VERZ 14-5891
in de zaak in hoger beroep van:
[x] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. P. Tijsterman te Uithoorn.

1.De verdere loop van het geding

1.1.
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in zijn beschikking van 21 juli 2015.
1.2.
Appellante heeft op 1 september 2015 een brief met zes bijlagen ingediend.
1.3.
De advocaat van [B.V.] , mr. Trompetter te Amsterdam, heeft daarop op 9 oktober 2015 gereageerd en heeft daarbij zeven bijlagen ingediend.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of [c] (hierna: de achternicht) geschikt is om tot curator van betrokkene te worden benoemd.
2.2.
Bij beschikking van 21 juli 2015 is, verkort weergegeven, appellante in de gelegenheid gesteld om een financiële verantwoording op te stellen van alle door haar en de achternicht in het kader van een algehele volmacht voor [y] (hierna: betrokkene) gedane uitgaven, waaruit in ieder geval dient te blijken wanneer appellante en/of de achternicht met gebruikmaking van de volmacht de beschikking over de bankrekeningen van betrokkene hebben verkregen, welke uitgaven appellante en/of de achternicht hebben gedaan en met welk doel, hetgeen dient te worden weergegeven in een duidelijk overzicht en onderbouwd met facturen, bonnetjes of anderszins.
Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat appellante en de achternicht tezamen en in overleg met elkaar ten behoeve van betrokkene vanwege de uitoefening van de algehele volmacht diverse uitgaven hebben gedaan en dat appellante daarvan de financiële administratie
in beheer heeft.
2.3.
Appellante stelt zich op het standpunt dat de achternicht geschikt is om de belangen van betrokkene naar behoren te behartigen. Zij stelt dat zij en de achternicht eerst na de hersenbloeding van betrokkene op 18 december 2013 van de algehele volmacht gebruik zijn gaan maken. Voorts stelt zij dat alle uitgaven die in dat verband zijn gedaan, verantwoord zijn in de bijlagen als hiervoor onder 1.2. genoemd, waaronder een overzicht van opnamen van de ABN AMRO rekening met nummer [1] en van de ING rekening met nummer [3] alsmede kopieën van twee schriften genaamd ‘kasboek’ en kopieën van bescheiden in een ordner, inhoudende bankafschriften en onderliggende facturen en bonnen. Zij merkt daarbij op dat zij in de boekhouding van betrokkene van vóór december 2013 onregelmatigheden heeft geconstateerd.
2.4.
[B.V.] stelt zich op het standpunt dat de achternicht ongeschikt is om de belangen van betrokkene naar behoren te behartigen. Daartoe is, kort samengevat, aangevoerd dat zij in de financiële bescheiden van betrokkene onregelmatigheden heeft aangetroffen nadat zij in eerste aanleg tot curator is benoemd. Zo is een forse daling van het vermogen van betrokkene geconstateerd in de periode vanaf de afgifte van de volmacht aan appellante en de achternicht tot de ondercuratelestelling, terwijl (gedeeltelijk) niet goed te achterhalen is waardoor deze is veroorzaakt. Daarnaast hebben appellante en de achternicht, nadat [B.V.] tot curator is benoemd, een bedrag van in totaal € 14.000,- in contanten van de ABN AMRO rekening met nummer [1] onttrokken zonder haar toestemming.
2.5.
Het hof overweegt als volgt.
Allereerst voldoen de stukken die appellante op 1 september 2015 aan het hof heeft gezonden niet aan de daaraan in de tussenbeschikking gestelde eis dat de uitgaven van appellante en de achternicht ten behoeve van betrokkene weergegeven dienen te zijn in een duidelijk overzicht. Appellante heeft met de overgelegde stukken bovendien geen inzichtelijk en volledig overzicht gegeven van de geldstromen van de rekeningen van betrokkene naar haar rekening en die van de achternicht. Appellante heeft geen afschriften van de spaarrekeningen bij ABN Amro van betrokkene overgelegd en niet inzichtelijk wordt welke gelden van deze spaarrekeningen naar welke betaalrekening(en) van betrokkene dan wel naar rekeningen van appellante, de achternicht of derden zijn overgemaakt.
Uit de door [B.V.] overgelegde stukken in het dossier blijkt dat betrokkene beschikte over een betaalrekening bij ING Bank met nummer [3] alsmede twee spaarrekeningen bij ABN AMRO Bank onder de nummers [1] en [2] . Blijkens de door de [B.V.] in het geding gebrachte financiële jaaroverzichten (producties 2, 3 en 4 bij de hiervoor onder 1.3. genoemde brief) bedroeg het saldo op de ABN AMRO rekening met nummer [1] , afgerond, op 31 december 2012 € 99.500,-, op 31 december 2013 € 92.000,- en op 31 december 2014 € 51.000,-. Het saldo op de ABN AMRO rekening [2] bedroeg op 31 december 2012 afgerond € 31.500,-, waarna deze rekening is opgeheven. Er is derhalve sprake van een vermogensafname van in totaal afgerond € 80.000,- in de periode van 31 december 2012 tot 31 december 2014. Een deel van deze vermogensafname kan als volgt worden verklaard.
Uit het door appellante en de achternicht overgelegde overzicht “verantwoording ABN” (productie 3 bij de onder 1.2. genoemde brief) blijkt dat zij in de periode van 7 maart 2014 tot en met 17 oktober 2014 in ieder geval een bedrag van € 25.000,- in contanten van de rekening met nummer [1] hebben opgenomen. Zij hebben zelf op bedoeld overzicht handgeschreven vermeld dat “
op dringend verzoek van tante Bep (al begin 2013) wilde ze dat mijn moeder en ik geld zouden krijgen. Ze had heel lang gespaard en wilde niet dat alles naar de Belasting etc zou gaan vandaar deze 25.000,- storting ING Zie boekhouding ING.” Volgens appellante heeft betrokkene aan appellante en de achternicht gevraagd geld op te nemen om te voorkomen dat er teveel belasting over de nalatenschap zou moeten worden betaald en dat betrokkene hen bovendien heeft laten weten dat zij ingevolge testament de enige erfgenamen zouden zijn. Het hof begrijpt de stelling van appellante aldus dat zij zich beroept op een schenking door betrokkene aan appellante en de achternicht.
Het hof overweegt dat uit de verklaringen van appellante en de achternicht noch uit de in deze procedure overgelegde stukken blijkt dat betrokkene op het moment dat zij nog wilsbekwaam was een dergelijke schenking wilde doen. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat sprake is van een schenkingstraditie in de relatie van betrokkene enerzijds en appellante en de achternicht anderzijds die dateert van vóór het in gebruik nemen van de algehele volmacht. Het hof is daarom van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat betrokkene een bedrag van € 25.000,- aan appellante en de achternicht heeft willen schenken dan wel heeft geschonken. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat betrokkene toen zij zich in mei 2013 tot een notaris wendde in verband met het opstellen van de algehele volmacht en het wijzigen/opmaken van haar testament, de gelegenheid had ook een schenking te formaliseren, wat zij niet heeft gedaan. Het hof acht het gebruik maken van de algehele volmacht teneinde een bedrag van € 25.000,- aan het vermogen van betrokkene te onttrekken ten voordele van appellante en de achternicht, strijdig met de vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene.
Het hof overweegt voorts dat appellante en de achternicht hebben verklaard dat zij, net als [B.V.] , in de financiële stukken van vóór (eind) december 2013 onregelmatigheden hebben aangetroffen. Zo hebben op 22 november 2013 in [plaats] vijf opnames van € 2.000,- (in totaal € 10.000,-) van de ABN AMRO rekening met nummer [1] plaatsgevonden zonder dat duidelijk is door wie en waarvoor dat is geschied. Gesteld noch gebleken is dat appellante en de achternicht, terwijl zij als beheerders van de financiën van betrokkene onregelmatigheden vermoedden, enige actie hebben ondernomen om de loop van deze geldstroom te traceren, hetgeen wel in het belang was geweest van betrokkene en wat derhalve van hen kon worden verwacht.
In dat verband rekent het hof appellante en de achternicht tevens aan dat zij onvoldoende inzichtelijk hebben gemaakt met ingang van welke datum zij over gelden op de bankrekeningen van betrokkene zijn gaan beschikken. Zij hebben weliswaar gesteld dat zij eerst vanaf eind december 2013 gebruik hebben gemaakt van de algehele volmacht, maar zij hebben deze stelling niet nader onderbouwd, ondanks de opdracht van het hof hiertoe in de tussenbeschikking van 21 juli 2015.
Tot slot neemt het hof bij zijn oordeel in aanmerking dat appellante en de achternicht ter zitting in hoger beroep hebben erkend dat zij, nadat [B.V.] tot curator is benoemd, een bedrag van € 14.000,- in contanten van de ABN AMRO rekening met nummer [1] zonder toestemming van de curator hebben opgenomen. Zij stellen van dit bedrag een gedeelte (€ 10.000,-) te hebben opgenomen om te reserveren voor de begrafenis van betrokkene en voor schenking aan een goed doel en de rest (€ 4.000,-) te hebben gestort op de ING rekening met nummer [3] . Verder stellen zij het volledige bedrag inmiddels te hebben teruggestort. Wat verder ook zij van de verklaring die appellante en de achternicht voor het onttrekken van voormelde bedragen hebben gegeven en ongeacht de verrichte terugstortingen, acht het hof het doen van dergelijke geldopnamen buiten medeweten van de curator en zonder haar toestemming niet in het belang van betrokkene.
Gelet op het vorenoverwogene hebben appellante en de achternicht in de periode dat zij konden beschikken over de bankrekeningen van betrokkene naar het oordeel van het hof niet gehandeld in het belang van betrokkene en zijn zij niet voldoende in staat gebleken van het door hun gevoerde financieel beheer verantwoording af te leggen, zodat de achternicht ongeschikt wordt geacht om de belangen van betrokkene te behartigen en om tot curator van betrokkene te worden benoemd.
Nu niet is gebleken van bezwaren tegen [B.V.] , is het hof van oordeel dat de kantonrechter haar terecht tot curator van betrokkene heeft benoemd en zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
2.6.
Voor zover [B.V.] bij brief van 9 oktober 2015 aan het hof heeft verzocht te bepalen dat appellante en de achternicht het onder 2.5. bedoelde bedrag van € 25.000,- alsmede een bedrag van € 5.740,- - te weten de som van de van de rekeningen van betrokkene betaalde declaraties van de advocaat van appellante - naar het hof begrijpt: aan betrokkene, dienen terug te storten, zal het hof dit verzoek op grond van artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering afwijzen, nu bij verweerschrift in hoger beroep geen zelfstandig verzoek kan worden gedaan.
2.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. R.G. Kemmers en mr. J.W. Brunt in tegenwoordigheid van mr. T. Mekkelholt als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2016.