2.5.Het hof overweegt als volgt.
Allereerst voldoen de stukken die appellante op 1 september 2015 aan het hof heeft gezonden niet aan de daaraan in de tussenbeschikking gestelde eis dat de uitgaven van appellante en de achternicht ten behoeve van betrokkene weergegeven dienen te zijn in een duidelijk overzicht. Appellante heeft met de overgelegde stukken bovendien geen inzichtelijk en volledig overzicht gegeven van de geldstromen van de rekeningen van betrokkene naar haar rekening en die van de achternicht. Appellante heeft geen afschriften van de spaarrekeningen bij ABN Amro van betrokkene overgelegd en niet inzichtelijk wordt welke gelden van deze spaarrekeningen naar welke betaalrekening(en) van betrokkene dan wel naar rekeningen van appellante, de achternicht of derden zijn overgemaakt.
Uit de door [B.V.] overgelegde stukken in het dossier blijkt dat betrokkene beschikte over een betaalrekening bij ING Bank met nummer [3] alsmede twee spaarrekeningen bij ABN AMRO Bank onder de nummers [1] en [2] . Blijkens de door de [B.V.] in het geding gebrachte financiële jaaroverzichten (producties 2, 3 en 4 bij de hiervoor onder 1.3. genoemde brief) bedroeg het saldo op de ABN AMRO rekening met nummer [1] , afgerond, op 31 december 2012 € 99.500,-, op 31 december 2013 € 92.000,- en op 31 december 2014 € 51.000,-. Het saldo op de ABN AMRO rekening [2] bedroeg op 31 december 2012 afgerond € 31.500,-, waarna deze rekening is opgeheven. Er is derhalve sprake van een vermogensafname van in totaal afgerond € 80.000,- in de periode van 31 december 2012 tot 31 december 2014. Een deel van deze vermogensafname kan als volgt worden verklaard.
Uit het door appellante en de achternicht overgelegde overzicht “verantwoording ABN” (productie 3 bij de onder 1.2. genoemde brief) blijkt dat zij in de periode van 7 maart 2014 tot en met 17 oktober 2014 in ieder geval een bedrag van € 25.000,- in contanten van de rekening met nummer [1] hebben opgenomen. Zij hebben zelf op bedoeld overzicht handgeschreven vermeld dat “
op dringend verzoek van tante Bep (al begin 2013) wilde ze dat mijn moeder en ik geld zouden krijgen. Ze had heel lang gespaard en wilde niet dat alles naar de Belasting etc zou gaan vandaar deze 25.000,- storting ING Zie boekhouding ING.” Volgens appellante heeft betrokkene aan appellante en de achternicht gevraagd geld op te nemen om te voorkomen dat er teveel belasting over de nalatenschap zou moeten worden betaald en dat betrokkene hen bovendien heeft laten weten dat zij ingevolge testament de enige erfgenamen zouden zijn. Het hof begrijpt de stelling van appellante aldus dat zij zich beroept op een schenking door betrokkene aan appellante en de achternicht.
Het hof overweegt dat uit de verklaringen van appellante en de achternicht noch uit de in deze procedure overgelegde stukken blijkt dat betrokkene op het moment dat zij nog wilsbekwaam was een dergelijke schenking wilde doen. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat sprake is van een schenkingstraditie in de relatie van betrokkene enerzijds en appellante en de achternicht anderzijds die dateert van vóór het in gebruik nemen van de algehele volmacht. Het hof is daarom van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat betrokkene een bedrag van € 25.000,- aan appellante en de achternicht heeft willen schenken dan wel heeft geschonken. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat betrokkene toen zij zich in mei 2013 tot een notaris wendde in verband met het opstellen van de algehele volmacht en het wijzigen/opmaken van haar testament, de gelegenheid had ook een schenking te formaliseren, wat zij niet heeft gedaan. Het hof acht het gebruik maken van de algehele volmacht teneinde een bedrag van € 25.000,- aan het vermogen van betrokkene te onttrekken ten voordele van appellante en de achternicht, strijdig met de vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene.
Het hof overweegt voorts dat appellante en de achternicht hebben verklaard dat zij, net als [B.V.] , in de financiële stukken van vóór (eind) december 2013 onregelmatigheden hebben aangetroffen. Zo hebben op 22 november 2013 in [plaats] vijf opnames van € 2.000,- (in totaal € 10.000,-) van de ABN AMRO rekening met nummer [1] plaatsgevonden zonder dat duidelijk is door wie en waarvoor dat is geschied. Gesteld noch gebleken is dat appellante en de achternicht, terwijl zij als beheerders van de financiën van betrokkene onregelmatigheden vermoedden, enige actie hebben ondernomen om de loop van deze geldstroom te traceren, hetgeen wel in het belang was geweest van betrokkene en wat derhalve van hen kon worden verwacht.
In dat verband rekent het hof appellante en de achternicht tevens aan dat zij onvoldoende inzichtelijk hebben gemaakt met ingang van welke datum zij over gelden op de bankrekeningen van betrokkene zijn gaan beschikken. Zij hebben weliswaar gesteld dat zij eerst vanaf eind december 2013 gebruik hebben gemaakt van de algehele volmacht, maar zij hebben deze stelling niet nader onderbouwd, ondanks de opdracht van het hof hiertoe in de tussenbeschikking van 21 juli 2015.
Tot slot neemt het hof bij zijn oordeel in aanmerking dat appellante en de achternicht ter zitting in hoger beroep hebben erkend dat zij, nadat [B.V.] tot curator is benoemd, een bedrag van € 14.000,- in contanten van de ABN AMRO rekening met nummer [1] zonder toestemming van de curator hebben opgenomen. Zij stellen van dit bedrag een gedeelte (€ 10.000,-) te hebben opgenomen om te reserveren voor de begrafenis van betrokkene en voor schenking aan een goed doel en de rest (€ 4.000,-) te hebben gestort op de ING rekening met nummer [3] . Verder stellen zij het volledige bedrag inmiddels te hebben teruggestort. Wat verder ook zij van de verklaring die appellante en de achternicht voor het onttrekken van voormelde bedragen hebben gegeven en ongeacht de verrichte terugstortingen, acht het hof het doen van dergelijke geldopnamen buiten medeweten van de curator en zonder haar toestemming niet in het belang van betrokkene.
Gelet op het vorenoverwogene hebben appellante en de achternicht in de periode dat zij konden beschikken over de bankrekeningen van betrokkene naar het oordeel van het hof niet gehandeld in het belang van betrokkene en zijn zij niet voldoende in staat gebleken van het door hun gevoerde financieel beheer verantwoording af te leggen, zodat de achternicht ongeschikt wordt geacht om de belangen van betrokkene te behartigen en om tot curator van betrokkene te worden benoemd.
Nu niet is gebleken van bezwaren tegen [B.V.] , is het hof van oordeel dat de kantonrechter haar terecht tot curator van betrokkene heeft benoemd en zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.