Het hof zal gelet op het verweer van de man eerst beoordelen of het tussen partijen ten aanzien van de bijdrage van de man in de verzorging en opvoeding van [kind] overeengekomen bedrag is gewijzigd naar € 400,- per maand, zoals de vrouw stelt en de rechtbank heeft geoordeeld. Het hof overweegt hierover het volgende.
Ingevolge het bepaalde in artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust de stelplicht en de daarmee samenhangende bewijslast van de stelling dat de overeenkomst tussen partijen gewijzigd is op de vrouw, nu zij zich op het rechtsgevolg van deze stelling beroept.
De man betoogt dat hij de vrouw tijdelijk een hoger bedrag heeft betaald, nadat hij van de vrouw had vernomen dat zij in financiële nood zat. Het betrof, zo heeft de man aangevoerd, een eenmalige handeling van hem om haar uit coulance tegemoet te komen, maar het was niet de bedoeling dat die verhoging een definitief karakter zou krijgen. In het licht daarvan heeft de vrouw haar stelling dat partijen een hogere bijdrage zijn overeengekomen onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Gezien het voorgaande en nu de vrouw van haar stelling geen bewijs heeft aangeboden, gaat het hof er van uit dat de overeenkomst tussen partijen uit 2003, op grond waarvan de man een bijdrage ten behoeve van [kind] van
€ 200,- per maand dient te voldoen, tussen partijen ongewijzigd is gebleven.
Het hof zal in het navolgende dan ook uitgaan van een bijdrage van de man in kosten van verzorging en opvoeding van [kind] van, na wettelijke indexering, € 240,39 per maand in 2013, € 242,55,- per maand in 2014 en € 244,49 per maand in 2015.