ECLI:NL:GHAMS:2016:3269

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2016
Publicatiedatum
11 augustus 2016
Zaaknummer
23-004716-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep openlijke geweldpleging met oplegging van taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen een slachtoffer op 14 maart 2014 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte verschillende gewelddadige handelingen, waaronder het trekken aan de jas en haren van het slachtoffer, het vastpakken en duwen, en het slepen over de grond. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzitting van 28 juli 2016, waar de advocaat-generaal zijn vordering heeft gepresenteerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer. De bewezenverklaring is gebaseerd op verschillende proces-verbaal en getuigenverklaringen die de gewelddadige handelingen bevestigen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 500,- of 10 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 60 uren geëist, subsidiair 30 dagen hechtenis. Het hof heeft de straf bepaald op 100 uren taakstraf, subsidiair 50 dagen hechtenis, en heeft daarnaast een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 500,- ten behoeve van het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004716-15
Datum uitspraak: 11 augustus 2016
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13‑094544-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 28 juli 2016. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Ruyschstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- ( met kracht)trekken aan de (achterzijde van) de jas en/of aan arm(en) en/of polsen en/of haren van voornoemde [slachtoffer] en/of
- ( met kracht) (van achter) vastpakken/grijpen en/of duwen/trekken en/of het om de nek/hals vastpakken/grijpen (nekklem) van voornoemde [slachtoffer] en/of
- over de grond slepen/sleuren van voornoemde [slachtoffer] en/of
- ( met kracht) op/tegen/naar de grond duwen van voornoemde [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 maart 2014 te Amsterdam met anderen, op de openbare weg, de Ruyschstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- trekken aan de jas en arm en haren van voornoemde [slachtoffer] en
- het om de nek vastpakken van voornoemde [slachtoffer] en
- over de grond slepen van voornoemde [slachtoffer] en
- tegen de grond duwen van voornoemde [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat.
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL132K-2014064452-1 van 15 maart 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] [doorgenummerde pagina’s 1 e.v.].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 maart 2014 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[slachtoffer]:
Op 14 maart 2014 ben ik door drie personen mishandeld op de Ruyschstraat te Amsterdam, ter hoogte van de bakker. Ik voelde dat ik aan mijn jas werd getrokken. Vervolgens werd ik naar de auto gesleept. Ik voelde dat iemand aan mijn rug trok, een ander trok aan mijn arm. Ik voelde dat een van de jongens aan mijn haren trok. Tijdens deze worsteling heb ik mijn linkerknie pijn gedaan. Ik voelde dat de drie jongens mij tegen de grond aan wilden duwen.
De drie jongens zijn alle drie door uw collega’s aangehouden.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL13TO-2014064452-14 van 14 maart 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [naam 2] en [naam 3] [doorgenummerde pagina’s 15 e.v.].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Op 14 maart 2014 hoorden wij luid geschreeuw en geroep uit de Ruyschstraat komen. Wij zagen dat er aan de overkant van de weg gevochten werd. Wij zagen dat drie mannen, die later bleken te zijn genaamd:
[betrokkene 1], (…),
[betrokkene 2], (…) en
[verdachte], [geboortedag]/1990 te [geboorteplaats],
een andere man, die later bleek te zijn genaamd: [slachtoffer], [slachtoffer], vast hadden. Wij zagen dat zij [slachtoffer] in de richting van een daar geparkeerde auto aan het trekken waren. Wij zagen namelijk dat zij [slachtoffer] vast hadden aan zijn bovenlichaam. Wij zagen dat [slachtoffer] met zijn gezicht naar boven was gericht. Wij zagen dat zijn voeten over de grond sleepten en zijn rug vrij was van de grond. Wij zagen dat [slachtoffer] niet vrijwillig mee wilde met [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [verdachte].
Op het moment dat wij het vechten deden stoppen, konden wij duidelijk zien dat [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [verdachte] met z’n drieën tegen [slachtoffer] waren. Dit konden wij zien doordat [slachtoffer] op de grond lag en [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [verdachte] boven op hem zaten en hem vast hadden. Er kwam duw- en trekwerk van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [verdachte].
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2014064452-16 van 14 maart 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [naam 2] en [naam 3] [doorgenummerde pagina’s 35 e.v.].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 maart 2014 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[verbalisant]:
Ik zag dat een wat oudere man buiten de bakkerij in de rij stond. Vervolgens zag ik dat er mannen naar de man liepen en dat zij de man van achter vastpakten en achterover mee naar buiten sleurden in de richting van een daar geparkeerde auto. Ik zag dat dit op een vrij agressieve manier gebeurde. Het was duidelijk dat de man met tegenzin werd meegesleurd. Ik zag dat de auto voor de bakkerij op de stoep geparkeerd stond met de linkerzijde in de richting van de bakkerij. Ik zag dat de man werd meegetrokken achter de auto langs naar de rechter passagierszijde. Ik zag dat de man werd vastgepakt van achter en dat hij met een arm om zijn nek werd vastgehouden.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte en zijn mededaders hebben op de openbare weg openlijk geweld gebruikt tegen het slachtoffer. Openlijk geweld, zoals door de verdachte is gepleegd, draagt bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld en personen die hebben gezien dat dergelijk geweld werd uitgeoefend, nog lang de lichamelijke en/of psychische gevolgen daarvan kunnen dragen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 juli 2016 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van een geweldsdelict. Voorts blijkt hieruit dat de verdachte na het plegen van het onderhavige feit opnieuw is veroordeeld voor een strafbaar feit, zodat artikel
63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Bij de strafoplegging heeft het hof gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Op openlijke geweldpleging tegen personen zonder lichamelijk letsel vermelden deze oriëntatiepunten een taakstraf als strafmodaliteit. Anders dan de politierechter acht het hof derhalve een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Deze strafoplegging strekt ertoe met name de ernst van het bewezen verklaarde feit te benadrukken. Het hof is van oordeel dat voor het bewezenverklaarde geweldsdelict met een geldboete niet kan worden volstaan.

Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]

De politierechter heeft de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. [slachtoffer] heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd als benadeelde partij. Het hof ziet aanleiding de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht (vgl. HR 13 juli 2010, NJ 2010/459).
Op basis van het dossier is voldoende gebleken dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte de bril van [slachtoffer] op straat is gevallen en daardoor is beschadigd. Voor deze schade is de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Gelet hierop ziet het hof aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 500,-.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. M.J.A. Plaisier en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 augustus 2016.
Mr. M.J.A. Plaisier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.