3.2.Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.De heer [erflater] heeft bij testament van 24 april 1970 de heer [de heer A] en mevrouw [mevrouw B] benoemd tot erfgenamen, ieder voor een gelijk deel. Bij dat testament heeft hij hen de last opgelegd het tot zijn nalatenschap behorend onroerend goed met beider toestemming te verkopen. [erflater] is overleden op 6 september 1980. De nalatenschap is beschreven bij akte van 14 mei 1981. Tot de nalatenschap behoorde het huis aan [adres] .
3.2.2.Bij vonnis van 9 maart 2005 heeft de rechtbank [plaats] [de heer A] en [mevrouw B] onder meer veroordeeld hun medewerking te verlenen aan het doen opstellen van een akte tot scheiding en deling van de nalatenschap [erflater] en aan de overdracht van het eerdergenoemde huis aan [de heer A] , met benoeming van de notaris tot notaris ten overstaan van wie de akte tot scheiding en deling van de nalatenschap en de akte van levering van het huis zullen worden verleden, en met benoeming van onzijdige personen om de partijen te vertegenwoordigen indien zij niet aan het tostandkomen van de akten willen meewerken.
3.2.3.[mevrouw B] is overleden op 17 mei 2008. De nalatenschap van [erflater] was toen nog niet afgewikkeld. Klager ( [de heer C] ) is de zoon en enig (benificiair) erfgenaam van [mevrouw B] .
3.2.4.Bij arrest van 12 mei 2009 heeft het gerechtshof [plaats] het onder 3.2.2. genoemde vonnis bekrachtigd, voor zover hier relevant.
3.2.5.[de heer A] en klager hebben aan hun advocaten hypotheekrechten verleend op hun onverdeelde aandelen in het huis, tot zekerheid voor de betaling van de kosten van de advocaten.
3.2.6.[de heer A] heeft het huis in 2011 zonder toestemming van klager verkocht. Op (of omstreeks) 21 september 2012 heeft hij ten laste van klager conservatoir beslag laten leggen onder de notaris tot een bedrag van € 130.000,-, op hetgeen hij in depot wegens overbedeling zou storten onder de notaris.
3.2.7.De notaris heeft de advocaten van [de heer A] en klager verzocht mee te werken aan het doorhalen van hun hypotheekrechten, omdat de vestiging daarvan volgens hem in strijd was met artikel 3:43 BW. De advocaat van klager heeft op 5 november 2012 een machtiging tot doorhaling gegeven, de advocaat van [de heer A] heeft niet aan het verzoek voldaan. Klager heeft, eveneens op 5 november 2012, een recht van hypotheek op zijn onverdeelde aandeel in het huis verleend aan klaagster ( [mevrouw D] ) voor een bedrag van in totaal € 189.000,-, in verband met een geldlening. [de heer A] heeft op 16 november 2012 executoriaal beslag laten leggen op het onverdeelde aandeel van klager in het huis. Bij vonnis van 11 december 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank [plaats] onder meer overwogen dat [de heer A] gerechtigd was het huis te verkopen en dat de overeenkomsten tot hypotheekverlening aan de advocaat van klager en aan klaagster dezelfde strekking hadden en dat die nietig zijn. Klaagster is daarbij veroordeeld medewerking te verlenen aan de doorhaling van de hypotheek.
3.2.8.De notaris heeft op 11 december 2012 de akte van verdeling van de nalatenschap [erflater] verleden, waarbij klager door de aangewezen onzijdig persoon is vertegenwoordigd. Het huis is daarbij toegedeeld aan [de heer A] voor de getaxeerde waarde van € 260.000,-. Verder is bepaald dat [de heer A] is overbedeeld voor een bedrag van € 126.338,11 en dat dit bedrag is voldaan op een rekening van de notaris. Bij nota van dezelfde datum voor klager heeft de notaris vermeld dat na aftrek van zijn kosten ten bedrage van € 16.560,67 voor klager een bedrag van € 109.548,59 resteert, waarop beslag is gelegd door [de heer A] .
3.2.9.[de heer A] heeft op 18 april 2013 opnieuw conservatoir beslag onder de notaris laten leggen ten laste van klager. Klaagster heeft op 20 januari 2014 executoriaal beslag onder de notaris laten leggen ten laste van klager, als diens schuldeiser. De advocaat van klager heeft op 29 januari 2014 eveneens beslag onder de notaris laten leggen ten laste van klager.
3.2.10.Bij vonnissen van 5 februari 2014 heeft de rechtbank [plaats] onder meer voor recht verklaard dat klaagster en haar advocaat geen wettelijk pandrecht hebben op het overbedelingsdepot bij de notaris en hen veroordeeld te gedogen dat de notaris overgaat tot uitbetaling uit het overbedelingsdepot aan [de heer A] van wat in rechte tussen hem en klager zal worden vastgesteld als zijnde te verrekenen in verband met de nalatenschap [erflater] respectievelijk de afwikkeling daarvan. Verder heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, klager veroordeeld om in totaal € 92.266,28 aan [de heer A] te betalen en te gedogen dat dit bedrag wordt betaald uit het overbedelingsdepot bij de notaris. [de heer A] heeft de notaris bij brief van 7 februari 2014 verzocht tot uitbetaling over te gaan van € 93.114,12, met de rente vanaf die dag. De notaris heeft € 93.061,54 aan [de heer A] uitbetaald, en daarvan bij e-mail van 10 februari 2014 aan klager mededeling gedaan. In de verklaringen derdenbeslag van 18 en 26 februari 2014 met betrekking tot de op 20 en 29 januari 2014 gelegde beslagen heeft de notaris vermeld dat hij klager een bedrag van € 26.487,- aan klager is verschuldigd, exclusief rente, ‘op grond van een akte van verdeling (..) voorwaardelijk, afhankelijk van de uitkomst van diverse gerechtelijke procedures (..)’. Bij vonnis van 29 april 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank [plaats] de vordering van klagers en hun advocaat tot staking van de tenuitvoerlegging van een van de eerdergenoemde vonnissen van 5 februari 2014 afgewezen.
3.2.11.Bij arrest van 10 maart 2015 heeft het gerechtshof [plaats] onder meer geoordeeld dat de vordering van klager uit overbedeling van [de heer A] is ontstaan op het moment van verdeling, dus bij de akte van 11 december 2012, en dat de vordering vervolgens is tenietgegaan door verrekening met wat klager schuldig was aan [de heer A] , en dat de notaris geen gelden meer voor klager houdt, maar voor [de heer A] .