Uitspraak
Onderzoek van de zaak
20 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van mensenhandel en uitbuiting van een prostituee, aangeduid als [slachtoffer]. De tenlastelegging omvatte verschillende beschuldigingen, waaronder het onderhouden van een (seksuele) relatie, het onder druk zetten van de [slachtoffer] om in de prostitutie te werken, en het maken van seksueel getinte foto's van haar. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld, maar het hof kwam tot een andere conclusie na het horen van de verklaringen van de betrokken partijen.
Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent waren en niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De aangeefster had verklaard dat zij in een gewelddadige relatie had gezeten en dat zij door de verdachte was uitgebuit, maar het hof vond dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van dwang of geweld. De verdachte had betoogd dat er sprake was van een zakelijke overeenkomst tussen hem en de aangeefster, waarbij zij vrijwillig had gekozen om in de prostitutie te werken.
Uiteindelijk oordeelde het hof dat niet bewezen kon worden dat de verdachte gebruik had gemaakt van dwang of misbruik had gemaakt van de kwetsbare positie van de aangeefster. Het hof sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding. De kosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.