ECLI:NL:GHAMS:2016:3221

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
8 augustus 2016
Zaaknummer
23-004748-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep van beschuldigingen van mensenhandel en uitbuiting in de prostitutie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van mensenhandel en uitbuiting van een prostituee, aangeduid als [slachtoffer]. De tenlastelegging omvatte verschillende beschuldigingen, waaronder het onderhouden van een (seksuele) relatie, het onder druk zetten van de [slachtoffer] om in de prostitutie te werken, en het maken van seksueel getinte foto's van haar. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld, maar het hof kwam tot een andere conclusie na het horen van de verklaringen van de betrokken partijen.

Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent waren en niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De aangeefster had verklaard dat zij in een gewelddadige relatie had gezeten en dat zij door de verdachte was uitgebuit, maar het hof vond dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van dwang of geweld. De verdachte had betoogd dat er sprake was van een zakelijke overeenkomst tussen hem en de aangeefster, waarbij zij vrijwillig had gekozen om in de prostitutie te werken.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat niet bewezen kon worden dat de verdachte gebruik had gemaakt van dwang of misbruik had gemaakt van de kwetsbare positie van de aangeefster. Het hof sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding. De kosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004748-14
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 november 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13/730021-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 04 juli 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, een of meer anderen te weten [slachtoffer]
door dwang en/of geweld en/ of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer]
en/of die [slachtoffer] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
dan wel
onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer]
en/of
die [slachtoffer] met één of meer van de voornoemde middelen en/of omstandigheden heeft gedwongen en/of bewogen hem, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde,
immers heeft hij, verdachte, al dan niet tezamen en in verenging met een ander of anderen, (terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] geen (sociaal) netwerk had om op terug te vallen en/of geen relevante schoolopleiding had en/of niet kon beschikken over zelfstandige woonruimte en/of geen legaal inkomen en/of in Nederland geen tot weinig andere bestaansmogelijkheden had en/of (zeer)veel drank en/of verdovende middelen gebruikte);
- een (seksuele) relatie met die [slachtoffer] onderhouden en/of in stand gehouden en/of
- die [slachtoffer] onderdak verschaft en/of onderdak voor die [slachtoffer] geregeld en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) onder druk gezet en/of er (zodoende) toe aangezet en/of gebracht om in de prostitutie te werken en/of te blijven werken en/of
- ( terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die [slachtoffer] in Nederland nergens naartoe kon en/of in Nederland geen sociaal netwerk had) die [slachtoffer] ertoe aangezet (een gedeelte van) haar verdiensten uit de (prostitutie)werkzaamheden aan verdachte en/of zijn mededader(s) laten afstaan en/of
- ( seksueelgetinte) foto's van die [slachtoffer] gemaakt en/of laten maken en/of die (seksueelgetinte) foto's op een of meerdere internetsite(s) (te weten [website 1] en/of [website 2] en/of een of meer andere website(s)) geplaatst en/of laten plaatsen (om klanten te werven) en/of
- de werktijden voor die [slachtoffer] bepaald en/of bepaald dat die [slachtoffer] 24 uur per dag beschikbaar diende te zijn voor (prostitutie)werkzaamheden en/of
- die [slachtoffer] (telkens) tijdens haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of laten controleren, onder meer door in het pand waar [slachtoffer] klanten ontving aanwezig te zijn en/of door [slachtoffer] in het huis van zijn, verdachtes, moeder haar klanten laten ontvangen en/of
- die [slachtoffer] gezegd dat zij moest handelen volgens de instructies (zoals het aanbieden van SM en/of anale seks tijdens haar werkzaamheden ) en/of
- ( meermalen) de telefoon van die [slachtoffer] afgepakt en/of via de telefoon van [slachtoffer] contact gehad en/of onderhouden met haar (potiëntele) klanten en/of
- die [slachtoffer] (in het gezicht, althans tegen het hoofd) geslagen en/of
- die [slachtoffer] meerdere laptops laten kopen en/of (een) (telefoon)abonnement(en) (op haar naam) laten afsluiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een ander oordeel komt dan de rechtbank.
Het standpunt en de vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de verklaringen van de aangeefster [slachtoffer] (hierna: de aangeefster) uitvoerig, gedetailleerd, consistent, betrouwbaar en geloofwaardig zijn en dat het ten laste gelegde, met uitzondering van de daarin opgenomen geweldshandelingen, bewezen kan worden verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte en de aangeefster een zakelijke overeenkomst hebben gesloten, waarbij de aangeefster vrijwillig de keuze heeft gemaakt om in de prostitutie te gaan werken. Weliswaar is de aangeefster achteraf niet tevreden gebleken over de invulling van deze overeenkomst, maar zij is door verdachte niet onder druk gezet en heeft niet tegen haar wil seksuele handelingen moeten verrichten. Evenmin kan worden gezegd dat de aangeefster geen andere keuze had dan met de verdachte in zee te gaan; hij heeft haar niet gebracht in een situatie van totale afhankelijkheid. Tot slot heeft de verdediging er aandacht voor gevraagd dat de aan de verdachte verweten uitbuitingssituatie slechts kan volgen uit de verklaring van de aangeefster nu de verdachte en de getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) deze verklaring hebben tegengesproken. De verdediging heeft het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde.

Vrijspraak

Inleiding en feitenvaststelling
De verdenking tegen de verdachte komt er – kort weergegeven – op neer dat hij zich in de periode van 1 juni 2011 tot en met 4 juli 2014 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel. De tenlastelegging is geënt op de delictsomschrijvingen van artikel 273f, eerste lid, onderdelen 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Buiten kijf staat dat de aangeefster in Amsterdam als prostituee heeft gewerkt en dat zij daarbij heeft samengewerkt met de verdachte, zulks vanaf de zomer van 2011 tot (ongeveer) juni 2012. Op 23 juli 2012 heeft zij tegen de verdachte aangifte gedaan van mensenhandel. Zij heeft verklaard dat zij het niet erg vond om in de prostitutie te werken, maar zij van mening is dat door de verdachte is uitgebuit. De verdachte heeft verklaard dat hij met de aangeefster een zakelijke overeenkomst heeft gesloten die inhield dat hij voor zijn werkzaamheden rondom de prostitutie van de aangeefster 50 procent van haar opbrengsten zou krijgen. De verdachte heeft met klem betwist dat hij de aangeefster heeft uitgebuit.
Het hof overweegt allereerst dat aan de verklaringen van de aangeefster een aantal flinke haken en ogen zitten. Het hof stelt vast dat haar verklaringen op belangrijke punten niet consistent zijn. Zo heeft de aangeefster eerst verklaard dat zij met de verdachte had afgesproken dat hij de helft van de opbrengst van haar werkzaamheden zou krijgen en dat dat een standaardafspraak was. Later heeft zij verklaard dat zo’n afspraak niet bestond en dat de verdachte slechts ‘een klein deel’ zou krijgen, maar dat zij bang was om de verdachte te zeggen dat zij het er niet mee eens was toen zij hem 50 procent moest geven. Een andere inconsistentie is dat de aangeefster in 2012 heeft verklaard dat zij een keer door de verdachte geslagen is, terwijl zij in 2013 stelt niet geslagen te zijn, maar later in dezelfde verklaring stelt weer wel geslagen te zijn.
Het hof stelt voorts vast dat de verklaringen van de aangeefster op diverse, voor de voor de verdachte belastende punten, niet worden ondersteund door de verdere inhoud van het procesdossier en op van belang zijnde onderdelen zelfs worden tegengesproken. Die tegenspraak komt niet alleen van de zijde van de verdachte, maar ook van [getuige] , een prostituee die ook met de verdachte samenwerkte en bij wie de verdachte enige tijd in huis heeft gewoond en vanuit wiens huis de verdachte ook heeft gewerkt. [getuige] heeft verklaard dat zij het beeld dat in de aangifte van de verdachte wordt geschetst niet kan plaatsen. Meer specifiek heeft zij ontkend er getuige van te zijn geweest dat de verdachte de aangeefster heeft geslagen, terwijl de aangeefster in 2012 heeft verklaard dat [getuige] hierbij tegenwoordig is geweest.
Daarnaast heeft de aangeefster verklaard dat de verdachte ten behoeve van de prostitutie samenwerkte met ene ‘ [naam 1] ’ en dat deze ook in de woning van [getuige] kwam, terwijl de verdachte en [getuige] geen ‘ [naam 1] ’ zeggen te kennen en bij onderzoek aan de hand van de door de aangeefster over ‘ [naam 1] ’ gegeven informatie in de politie ter beschikking staande systemen geen persoon met die naam naar voren is gekomen. Tot slot heeft de aangeefster verklaard dat zij [getuige] en [naam 2] , de moeder van de verdachte (hierna: [naam 2] ), vergoedingen betaalde aan ‘huur’ in de periodes dat zij in de woningen van [getuige] respectievelijk [naam 2] verbleef. [getuige] , die spreekt van een vriendendienst die zij de aangeefster verleende vanwege de gewelddadige situatie waaruit laatstgenoemde kwam, en [naam 2] ontkennen dit met klem. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof voor wat betreft de beweerdelijke uitbuiting zoals opgenomen in de aangifte geen bevestiging in de recensies van de klanten van de aangeefster op internet.
Het voorgaande brengt mee dat het hof niet zonder meer uit kan gaan van de inhoud van de verklaringen van de aangeefster en dat het dat slechts zal doen voor zover deze ondersteuning vinden in de verklaringen van de verdachte of voor zover er geen reden is om aan de juistheid van het betreffende onderdeel te twijfelen. Op basis daarvan komt het hof tot de volgende feitenvaststelling.
De aangeefster is van Duitse komaf en is kort na haar achttiende verjaardag – dit zal in 2007 zijn geweest – naar Nederland verhuisd. Haar vader en stiefmoeder wonen sinds 2005 in Nederland. In juni of juli 2011 heeft de aangeefster haar problematische relatie met [naam 3] verbroken en is vanuit Almere met een klein beetje geld naar Amsterdam getogen. Via een kennis van haar broer is zij met de verdachte in contact gebracht om in de prostitutie te gaan werken. De aangeefster heeft de verdachte bij hun eerste ontmoeting verteld dat haar ex-vriend haar mishandelde en dat zij voor haar ex-vriend een soort ‘huisslaaf’ was. De verdachte sprak met haar af dat hij de helft van haar opbrengsten zou krijgen. In ruil daarvoor heeft hij foto’s van haar gemaakt, een profiel aangemaakt op de website [website 1].nl, welk profiel hij ook beheerde, heeft klanten geworven, heeft per telefoon en e-mail contact gehad met de klanten en hij is een periode op de locatie waar de aangeefster werkte aanwezig geweest voor het geval een klant voor problemen zou zorgen. De aangeefster is vanuit de woning van [getuige] begonnen te werken tot 13 augustus 2011, waarna zij door tussenkomst van de verdachte is ondergebracht in een woning in Amsterdam-Noord. Eind november 2011 is zij vertrokken uit Amsterdam en heeft drie tot vier weken bij haar ouders in Friesland verbleven. Daarna heeft zij twee weken bij ene [naam 4] in Almere verbleven en twee weken in die woning als prostituee gewerkt. Vervolgens is zij terug naar Amsterdam gekomen, alwaar de verdachte haar in een kamer in de woning van zijn moeder heeft ondergebracht. Vanuit daar heeft zij de samenwerking met de verdachte op gelijke voet als daarvoor voortgezet. Dit heeft tot ongeveer juni 2012 geduurd toen de aangeefster bij een Marokkaanse jongen is ingetrokken.
Gedurende de ten laste gelegde periode heeft de aangeefster veelvuldig harddrugs gebruikt.
Artikel 273f, eerste lid, onderdelen 1, 4 en 9, Sr
Voor een bewezenverklaring van een tenlastelegging die is geënt op artikel 273f, eerste lid, onderdelen 1, 4 en 9, Sr is vereist dat komt vast te staan dat gebruik is gemaakt van de in het eerste onderdeel van voornoemd wetsartikel genoemde dwangmiddelen.
Het hof acht – gelijk de rechtbank en de advocaat-generaal – niet bewezen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van dwang, van geweld of andere feitelijkheid, van dreiging met geweld of met andere feitelijkheden of van afpersing. Voor zover uit de verklaringen van de aangeefster al aanknopingspunten naar voren komen die erop duiden dat van deze dwangmiddelen sprake is geweest, acht het hof die onvoldoende overtuigend vanwege de kanttekeningen die hiervoor bij de verklaring van de aangeefster zijn gemaakt.
Voor een bewezenverklaring van de dwangmiddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ zijn twee factoren vereist: het bestaan van een dergelijke situatie en het bewustzijn daarvan aan de kant van de verdachte.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Op basis van de wetsgeschiedenis kan misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht worden verondersteld indien een slachtoffer in een situatie verkeerde of kwam te verkeren die niet gelijk was aan de omstandigheden waarin een mondige prostitutie in Nederland pleegt te verkeren. Volgens de wetgever kan het niet beschikken over eigen financiële middelen of het eigen paspoort of het lijden aan een verslaving leiden tot een afhankelijke relatie.
De aangeefster heeft als volwassen vrouw, die al geruime tijd in Nederland woonde, de keuze gemaakt om te gaan werken in de prostitutie. Het hof realiseert zich dat zij deze keuze niet in een ideale situatie heeft gemaakt. De aangeefster kwam uit een gewelddadige relatie, had een gebrekkig sociaal netwerk, had geen eigen woning en gebruikte (hard)drugs. Helaas is een dergelijke situatie in de samenleving en zeker in de prostitutiebranche geen uniek gegeven. Uit het procesdossier is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat deze omstandigheden hebben geleid tot een afhankelijke relatie tussen de verdachte en de aangeefster of dat de verdachte vanwege die omstandigheden in meerdere of mindere mate overwicht op de aangeefster heeft gehad. De omstandigheid dat de aangeefster harddrugs gebruikte legt in dit verband geen gewicht in de schaal; uit haar verklaring blijkt immers dat de aangeefster niet voor de prostitutie heeft gekozen en is blijven kiezen om haar drugs te kunnen bekostigen. Verder is niet gebleken dat de aangeefster niet zelf kon beschikken over het haar toekomende deel van haar verdiensten. Er is geen reden om aan te nemen dat de verdachte over het paspoort of andere identiteitsdocumenten van de aangeefster beschikte. Gelet hierop is het hof van oordeel niet gezegd kan worden dat de situatie van de aangeefster zodanig van aard was dat deze niet gelijk was aan die van een mondige prostituee in Nederland.
Misbruik van een kwetsbare positie
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.
Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan geworden dat de aangeefster geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze had dan zich te prostitueren in dienst van de verdachte. Hierbij betrekt het hof mede hetgeen in de voorlaatste alinea is overwogen. Daarnaast overweegt het hof dat de aangeefster de vrijheid en de mogelijkheid heeft gehad, en ook benut, om Amsterdam te verlaten. Zo heeft zij een paar weken bij haar ouders verbleven en heeft zij zich twee weken in Almere geprostitueerd. Voorts heeft de aangeefster zelf verklaard dat zij het werk niet erg vond. Dit wordt bevestigd door de verklaringen van de verdachte en [getuige] dat de aangeefster haar werk leuk vond. Gelet hierop is niet gebleken van enige omstandigheid die de keuzevrijheid van de aangeefster beperkt zou kunnen hebben.
Tussenconclusie
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van ‘misbruik van een kwetsbare positie’ of ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’. De verdachte heeft misschien opportunistisch gehandeld door geld te willen verdienen aan de aangeefster, maar dit is geen strafbaar feit. De verdachte dient op grond van het voorafgegane te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, voor zover die ziet op de in artikel 273f, eerste lid, onderdelen 1, 4 en 9, Sr strafbaar gestelde gedragingen.
Artikel 273f, eerste lid, onderdeel 6, Sr
Voor een bewezenverklaring van een artikel 273f, eerste lid, onderdeel 6, Sr geënte tenlastelegging is vereist dat vast komt te staan dat het betrokken slachtoffer is uitgebuit.
Bij de beoordeling of er sprake is van uitbuiting komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd (Hoge Raad 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099).
Aard, duur en beperkingen
Voor het hof is niet vast komen te staan dat de aangeefster, zoals zij heeft verklaard, 24 uur per dag beschikbaar moest zijn voor het aanbieden van seksuele diensten. Weliswaar is hiermee geadverteerd, maar niet is gebleken dat de aangeefster daadwerkelijk 24 uur lang, zeven dagen per week, werkte. Ook overigens is niet vast komen te staan dat de aangeefster haar diensten onredelijk lang of buitenissig vaak verleende en ook niet dat zij niet zelf over haar werkdagen en -tijden kon beslissen. De verdachte heeft de verklaring van de aangeefster op dit punt betwist en haar verklaring vindt geen bevestiging in andere overtuigende bewijsmiddelen, in het bijzonder ook niet in de verklaring van [getuige] die heeft verklaard dat zij van de verdachte zelf mocht beslissen wanneer zij werkte.
Daarnaast is onvoldoende gebleken dat de verdachte de aangeefster tijdens haar werkzaamheden controleerde en haar aldus in haar bewegings- of keuzevrijheid beknotte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij alleen in het begin op de werkplek van de aangeefster aanwezig is geweest om haar te beschermen tegen mogelijk vervelende klanten. Gelet op de verklaring van [getuige] dat de verdachte soms ook bij tijdens haar werkzaamheden op de werkplek aanwezig was, acht het hof de uitleg van de verdachte niet onaannemelijk.
Niet is gebleken dat de tewerkstelling op andere wijze beperkingen voor de aangeefster heeft meegebracht.
Economisch voordeel
Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat de verdachte 50 procent van de inkomsten van de aangeefster kreeg, niet zonder meer voldoende is om te kunnen spreken van een uitbuitingssituatie. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte ook een serieus te nemen tegenprestatie leverde: hij nam de acquisitie van en het contact met de clientèle van de aangeefster volledig voor zijn rekening. Ook heeft hij haar geholpen met het realiseren van woon- en werkruimte. Dat de aangeefster belasting zou moeten betalen van haar deel, maakt dit oordeel niet anders, aangezien het betalen hiervan naar de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als gebruikelijk kan worden gekwalificeerd. Daarbij komt dat ook de verdachte gehouden was zijn inkomsten bij de fiscus op te geven. Tot slot wordt overwogen dat om hierboven genoemde redenen onvoldoende is komen vast te staan dat de aangeefster nog geld moest afdragen voor huur aan de verdachte, [getuige] , ‘ [naam 1] ’ of [naam 2] .
Tussenconclusie
Gelet op dit alles en gezien de omstandigheden die ook zijn vermeld in de overwegingen omtrent het gebruik van dwangmiddelen, is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden dat van een uitbuitingssituatie sprake is geweest. De verdachte dient dus ook te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, voor zover die ziet op de in artikel 273f, eerste lid, onderdeel 6, Sr strafbaar gestelde gedragingen.
Slotconclusie
Het hof zal de verdachte integraal vrijspreken van het hem ten laste gelegde.

Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 117.129,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 40.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt in hoger beroep niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. J.J.I. de Jong en mr. F.W. van Lottum, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 augustus 2016.
mr. F.W. van Lottum en mr. C.J.J. Kwint zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.