ECLI:NL:GHAMS:2016:3219

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
8 augustus 2016
Zaaknummer
23-000952-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de verkoop van cocaïne met gedeeltelijk voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1950 op de Nederlandse Antillen, was beschuldigd van het medeplegen van de verkoop van cocaïne in de periode van 17 september 2014 tot en met 10 november 2015. De tenlastelegging omvatte zowel de verkoop als de aanwezigheid van cocaïne, waarbij de verdachte op 10 november 2015 ongeveer 69 gram cocaïne in haar bezit had. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 20 juli 2016 en de eerdere zitting in eerste aanleg.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De bewezenverklaring omvatte het opzettelijk verkopen en verstrekken van cocaïne, evenals het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd en de strafmaat gematigd in vergelijking met de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar leeftijd en de inspanningen die zij heeft geleverd om haar leven op orde te krijgen.

De opgelegde straf bestond uit een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 123 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. Het hof heeft ook beslissingen genomen omtrent het beslag, waarbij een deel van de in beslag genomen goederen werd verbeurd verklaard en een geldbedrag aan de verdachte werd teruggegeven. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, maar ook de mogelijkheid tot rehabilitatie van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000952-16
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer
15/871853-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1950,
ter terechtzitting opgegeven verblijfsadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 september 2014 tot en met 10 november 2015 in de gemeente Alkmaar en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende (telkens) een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
zij op of omstreeks 10 november 2015 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 69 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere kwalificatie komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
zij in de periode van 10 oktober 2014 tot en met 10 november 2015 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
2:
zij op 10 november 2015 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 69 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de rechtbank een aantal bijzondere voorwaarden gesteld.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 123 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
De raadsman heeft het hof verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die hoger is dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de raadsman verzocht de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en daarbij reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde te stellen, zodat de verdachte ondersteund wordt bij het op orde houden van haar leven.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende periode van iets meer dan een jaar samen met een ander schuldig gemaakt aan het verkopen en voorhanden hebben van cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof, nu deze stof sterk verslavend is en regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijk, psychisch en sociaal schadelijke gevolgen met zich brengt. De verspreiding van cocaïne gaat doorgaans gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De verdachte heeft door de verkoop van cocaïne een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het harddrugscircuit.
Ondanks dat het hier om ernstige vergrijpen gaat, acht het hof de door de eerste rechter gehanteerde strafmaat, mede gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd, aan de forse kant. Deze straf zal dan ook worden gematigd.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met de omstandigheid dat, zo is uit het procesdossier duidelijk geworden, haar medeverdachte de ‘hoofddealer’ was.
Ter terechtzitting in hoger beroep is daarnaast aannemelijk geworden dat de inmiddels 65-jarige verdachte, die de delicten blijkens het reclasseringsrapport van 1 juli 2016 mede om financiële motieven heeft begaan, inmiddels de nodige inspanningen heeft verricht om haar leven op orde te krijgen. Zo woont zij inmiddels in bij haar dochter, heeft zij hulp gezocht bij en gekregen van Stichting MEE, staat zij naar eigen zeggen niet langer onder bewind en heeft zij het gokken gestaakt. Het hof acht het met het oog op de voorkoming van recidive van belang dat de verdachte de door haar ingeslagen weg voortzet. Om die reden zal een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm worden gegoten. Dit heeft mede ten doel de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Het hof zal medewerking aan reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde stellen, opdat de reclassering erop kan toezien dat de verdachte haar leven nog verder op orde krijgt en daarbij hulp kan bieden.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslissingen omtrent het beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de in beslag genomen bolletjes ‘crack’ worden onttrokken aan het verkeer en dat het in beslag genomen geld verbeurd wordt verklaard.
De raadsman heeft gesteld dat het geldbedrag van € 220,- aan de verdachte teruggegeven dient te worden, omdat de verdachte dit geld heeft gekregen voor haar verjaardag. Ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof zal de onttrekking aan het verkeer bevelen van de 41 bolletjes ‘crack’, aangezien het ongecontroleerde bezit hiervan in strijd is met de wet.
De verdachte heeft bij herhaling verklaard dat het in beslag genomen geldbedrag van € 220,- een som is van hetgeen zij (naar het hof begrijpt: op of omstreeks 5 oktober 2015) cadeau heeft gekregen vanwege haar verjaardag. Dit geld is in de tas (met tijgerprint) van de verdachte aangetroffen. Het hof acht haar verklaring op dat punt niet onaannemelijk mede in aanmerking genomen dat zich in het dossier geen stuk bevindt dat de stelling van de verdachte kan falsificeren. Daarom zal het hof de teruggave van dat bedrag aan de verdachte gelasten.
Van de overige coupures is voldoende aannemelijk dat deze zijn verkregen door middel van het onder 1 bewezen verklaarde. Het hof zal daarom de verbeurdverklaring van deze in beslag genomen goederen bevelen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
123 (honderddrieëntwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatie-plicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van het arrest meldt bij Reclassering Nederland, zich daar zal blijven melden zo frequent en zo lang als de reclassering dit nodig acht en zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering haar zal geven.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Draagt Reclassering Nederland op toezicht te houden op de naleving van de gestelde voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- geld € 111,80 (voorwerpnummer NH1R015712_296558);
- geld € 684,05 (voorwerpnummer NH1R015712_296545);
- geld € 10 (voorwerpnummer NH1R015712_296563).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 41 bolletjes crack (voorwerpnummer NH1R015712_296565).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- geld € 220 (voorwerpnummer NH1R015712_296555).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. J.J.I. de Jong en mr. F.W. van Lottum, in tegenwoordigheid van
mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 augustus 2016.
mr. F.W. van Lottum en mr. C.J.J. Kwint zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.