ECLI:NL:GHAMS:2016:3169

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
23-004291-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van politieagent tijdens achtervolging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2015. De verdachte, geboren in Groot-Brittannië in 1987, werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling van twee hoofdagenten van de Nationale Politie. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk trappen tegen de motor van een van de agenten tijdens een achtervolging op een snorscooter. De verdachte had zich eerder aan zijn staandehouding onttrokken en was weggereden, waarna de agenten hem achtervolgden. Tijdens deze achtervolging zou de verdachte meermalen met zijn linkerbeen tegen de motor van een agent hebben getrapt, wat leidde tot de beschuldiging van poging tot zware mishandeling.

Het hof heeft de argumenten van de raadsvrouw van de verdachte, die vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende bewijs, verworpen. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de verbalisanten betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk handelingen had verricht die de kans op zwaar lichamelijk letsel voor de agenten met zich meebrachten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd.

De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met de persoon van de verdachte. Het hof heeft ook vastgesteld dat er sprake was van een vormverzuim met betrekking tot de informatie over het recht op consultatiebijstand, maar dit heeft niet geleid tot een andere strafmaat.

Uitspraak

parketnummer: 23-004291-15
datum uitspraak: 29 juli 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-701260-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedag] 1987,
adres: [adres]).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 05 februari 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (beiden werkzaam als hoofdagent bij de Nationale Politie) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- na staandehouding door voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op een snorscooter is weggereden
en/of (vervolgens)
- terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] verdachte op de motor achtervolgde(n), verdachte, rijdende op een snorscooter, eenmaal of meermalen een volle tas boodschappen voor de (rijdende) motor(en) van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gegooid en/of geworpen
en/of (vervolgens)
- tijdens voornoemde achtervolging, rijdende op een snorscooter, eenmaal of meermalen met het (linker) been tegen de (rijdende) motor van voornoemde [slachtoffer 2] heeft getrapt en/of geschopt;
subsidiair:
hij op of omstreeks 05 februari 2014 te Amsterdam M.[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (beiden werkzaam als hoofdagent bij de Nationale Politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
- nadat hij na zijn staandehouding door voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is weggereden op een snorscooter, terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] verdachte op de motor achtervolgde(n)
- tijdens zijn achtervolging, rijdende op een snorscooter eenmaal of meermalen een volle tas boodschappen voor de (rijdende) motor(en) van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gegooid en/of geworpen
en/of
- tijdens zijn achtervolging, rijdende op een snorscooter eenmaal of meermalen met het linker been tegen de (rijdende) motor van voornoemde [slachtoffer 2] geschopt en/of getrapt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bespreking van de ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde gevoerde verweren
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de ten laste gelegde feitelijkheden heeft gepleegd. Weliswaar hebben twee verbalisanten belastende processen-verbaal opgemaakt, doch aan de betrouwbaarheid van hetgeen zij over hun waarnemingen hebben gerelateerd dient te worden getwijfeld. De Hoge Raad heeft in het arrest van 18 april 2006 (LJN AV2365) overwogen dat aan een proces-verbaal dat een politieambtenaar heeft opgemaakt ten aanzien van strafbare feiten die jegens hem zouden zijn gepleegd, geen bijzondere bewijskracht in de zin van artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) toekomt. De verdachte betwist dat hij opzettelijk tegen de motor van verbalisant [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) heeft getrapt. De verdachte heeft weliswaar op enig moment zijn been uitgestrekt – om zijn balans te bewaren – maar heeft op geen moment opzettelijk tegen de motor van [slachtoffer 2] getrapt, laat staan dat de verdachte het (voorwaardelijke) opzet heeft gehad op het doden dan wel zwaar verwonden van [slachtoffer 2]. Zelfs al zou de verdachte – al dan niet bewust – met zijn been de motor van [slachtoffer 2] hebben geraakt en zou [slachtoffer 2] daardoor ten val zijn gekomen, dan nog zou [slachtoffer 2] nooit en te nimmer dodelijk/zwaar gewond zijn geraakt, aangezien de snelheid van de motor minder dan 30 kilometer per uur bedroeg en [slachtoffer 2] bovendien beschermende motorkleding en een helm droeg. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] aanwezig was en de verdachte die kans willens en wetens zou hebben aanvaard.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 2] (dossier p. 3-4) heeft de verdachte zich aan zijn staandehouding onttrokken en is op zijn snorscooter weggereden, waarna de verbalisanten de achtervolging hebben ingezet. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat NN1
(naar het hof begrijpt: de verdachte)met zijn linkerbeen trappende bewegingen in de richting van zijn dienstmotor maakte, en dat hij voelde dat zijn dienstmotor met kracht aan de rechterzijde werd geraakt waardoor hij in onbalans raakte. Voorts heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij getracht heeft de verdachte – door naast hem te gaan rijden en door middel van afdringen – tot stoppen te dwingen en dat de verdachte wederom met zijn linkerbeen krachtig tegen zijn dienstmotor aantrapte. De bevindingen van [slachtoffer 2] vinden bevestiging in hetgeen [slachtoffer 1] heeft gerelateerd. Laatstgenoemde verbalisant reed op ongeveer vijf meter afstand achter de verdachte en heeft gezien dat de verdachte meerdere malen met zijn linkerbeen een trappende beweging in de richting van [slachtoffer 2] maakte, waarbij de verdachte de dienstmotor van [slachtoffer 2] raakte en deze uit balans raakte. Gelet op het gegeven dat het bewijs steunt op de bevindingen van twee opsporingsambtenaren doet zich – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – niet een situatie voor als bedoeld in artikel 344, tweede lid Sv. Het hof heeft ook overigens geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de gerelateerde waarnemingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].
Gelet op het voorafgaande staat vast dat de verdachte meerdere malen met zijn linkerbeen tegen de rijdende motor van [slachtoffer 2] heeft getrapt. De stelling dat de verdachte enkel zijn been zou hebben uitgestrekt om zijn evenwicht te bewaren, acht het hof niet geloofwaardig.
Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte, door trappende bewegingen naar de rijdende motor van [slachtoffer 2] te maken en hem in onbalans te brengen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. De stelling van de raadsvrouw dat 30 kilometer per uur geen bijzonder snelle of gevaarlijke snelheid is, en hij beschermende kleding en een helm droeg, doet aan het voorafgaande niet af, nu naar het oordeel van het hof evengoed de aanmerkelijk kans aanwezig is dat [slachtoffer 2] door het vallen met zijn motor zwaar lichamelijk letsel, bijvoorbeeld ernstige botbreuken, zou bekomen. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan poging tot zware mishandeling heeft schuldig gemaakt.
Het verweer van de raadsvrouw wordt in al zijn onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 05 februari 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] (werkzaam als hoofdagent bij de Nationale Politie) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- na staandehouding door voornoemde [slachtoffer 2] op een snorscooter is weggereden
en vervolgens
- tijdens de achtervolging, rijdende op een snorscooter, meermalen met het linkerbeen tegen de rijdende motor van voornoemde [slachtoffer 2] heeft getrapt.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank in eerste aanleg opgelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht, indien het hof tot strafoplegging komt, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Voorts heeft de raadsvrouw het hof verzocht bij het bepalen van een eventuele strafmaat mee te wegen dat het recht op consultatiebijstand van de verdachte voorafgaande aan het eerste verhoor is geschonden. De verdachte is onjuist geïnformeerd over zijn recht op consultatiebijstand terwijl hij op basis van die informatie ervan heeft afgezien een advocaat te raadplegen, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert.
Tot slot heeft de raadsvrouw het hof verzocht rekening te houden met het feit dat de politie haar bevoegdheden heeft misbruikt, doordat de verdachte voor een verkeerscontrole werd staandegehouden terwijl het de verbalisanten te doen was om zijn identiteit vast te stellen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door meerdere malen met zijn linkerbeen tegen de rijdende motor van een politieagent te trappen. Aldus heeft de verdachte zich op gevaarzettende wijze tegen een politieagent gekeerd en heeft een voor hem angstaanjagende situatie geschapen. Het is niet aan de verdachte te danken dat zijn handelen niet tot ernstige gevolgen heeft geleid en de politieagent niet (ernstig) gewond is geraakt. Tevens geeft zijn handelen blijk van een volstrekte minachting van het gezag van de politie.
Het hof is, anders dan door de raadsvrouw bepleit, van oordeel dat geen sprake is geweest van misbruik van bevoegdheden nu de betrokken verbalisanten, bij controle van de verdachte, hun bevoegdheden (mede) in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 hebben aangewend, te weten een technisch onderzoek aan de door de verdachte bestuurde snorscooter. Het hof is met de raadsvrouw van oordeel dat de verdachte ter gelegenheid van zijn voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie ten aanzien van zijn recht op consultatiebijstand onjuist is geïnformeerd door de mededeling dat hij voor eigen rekening telefonische consultatierechtsbijstand kon krijgen. In zoverre is sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Nu de verdachte voorafgaande aan het eerste politieverhoor een advocaat heeft geraadpleegd, is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele constatering dat een vormverzuim is begaan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 juni 2016 is hij, in Nederland, niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende en mede gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 juli 2016.
mr. H.M.J. Quaedvlieg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.