In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1968, was beschuldigd van medeplichtigheid aan diefstal van een fiets op 28 januari 2016 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen die de verdachte zou hebben verricht om de diefstal te faciliteren, waaronder het op de uitkijk staan en het verplaatsen van een fiets. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het hof van oordeel was dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde werd wel bewezen verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de diefstal, ondanks zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke misdrijven. De opgelegde straf bestond uit een gevangenisstraf van één week, met aftrek van voorarrest, en het hof weegt daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte mee. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters J.W. Moors, A.E. Kleene-Krom en H.M.J. Quaedvlieg betrokken waren.