Uitspraak
mrs. J.M. van den Bergen
M. Wolters, kantoorhoudende te Amsterdam,
mrs. E.M. Soerjatinen
M-C. Leijten, kantoorhoudende te Amsterdam.
1.Het verloop van het geding
dat het aan hem opgedragen onderzoek mede omvat (…) de vraag of bij de door hem onderzochte kwesties, sprake is geweest (beoogd dan wel als voorzienbaar gevolg) van materiële benadeling van Xeikon en/of haar minderheidsaandeelhouders”;
dat als zich ontwikkelingen hebben voorgedaan die buiten de onderzoeksperiode zijn gelegen en/of niet direct tot de te onderzoeken kwesties behoren, maar die wel in sterke mate relevant zijn voor de beoordeling en waardering (daaronder begrepen: becijfering/‘beprijzing’) van de onderzochte kwesties en daarop nader licht werpen, de onderzoeker deze ontwikkelingen in zijn verslag dient te vermelden en mee te wegen”;
dat indien zijn oordeel zou mogen zijn dat in een of meer van de door hem onderzochte kwesties inderdaad sprake is van een materiële benadeling van Xeikon en/of haar minderheidsaandeelhouders, het aan hem opgedragen onderzoek mede omvat de becijfering en berekening van dat nadeel en hij, zo nodig, derden dient althans gerechtigd is in te schakelen om onder zijn verantwoordelijkheid dat nadeel te becijferen”.
2.De gronden van de beslissing
vrij staatbepaalde kwesties te onderzoeken in het licht van de gegrond bevonden redenen voor twijfel aan een juist beleid en van de onderzoeksopdracht, maar of, gegeven de keuze van de onderzoeker om bepaalde kwesties niet nader of niet vanuit een bepaalde - door een van partijen gewenste - invalshoek te onderzoeken, de goede gang van zaken van het onderzoek een daarop gerichte aanwijzing van de raadsheer-commissaris aan de onderzoeker
vereist.