ECLI:NL:GHAMS:2016:3097

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
23-004864-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 te Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte op 25 april 2014 was veroordeeld voor het overtreden van artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1983 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het zich ophouden op de openbare weg met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet te kopen of aan te bieden. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzitting van 14 juli 2016, waar de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten naar voren brachten.

De tenlastelegging was gebaseerd op het feit dat de verdachte op 3 februari 2013 in Amsterdam, specifiek op het Leidseplein, zich ophield met de bedoeling om drugs te verkopen. De raadsman pleitte voor vrijspraak, verwijzend naar het proces-verbaal van de verbalisant, waarin werd gesteld dat de verdachte bekend stond als (nep)dope verkoper, maar dat er geen bewijs was van een daadwerkelijke verkoop. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastelegging, gebaseerd op de bevindingen van de verbalisant en het aantreffen van nepdope bij de fouillering.

Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde de verdachte schuldig aan de overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening. De straf die door de kantonrechter was opgelegd, hechtenis voor vier weken, werd herzien. Het hof legde een voorwaardelijke hechtenis op van twee jaren, met de bepaling dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde en het feit dat hij sindsdien geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004864-15
Datum uitspraak: 28 juli 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 25 april 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-060991-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1983,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
wonende te [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 14 juli 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 februari 2013 te Amsterdam zich op en/of aan de weg, te weten de Leidsestraat, Leidse Kruisstraat en/of Leidseplein, heeft opgehouden terwijl aannemelijk is, dat zulks gebeurde om middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet althans daarop gelijkende waar, en/of slaapmiddelen en/of kalmeringsmiddelen en/of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar te kopen en/of te koop aan te bieden; De hierboven gebruikte termen worden - voor zover van toepassing - geacht te zijn gebruikt in de zin van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amsterdam 2008
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] vermeldt enkel dat de verdachte bekend staat als (nep)dope verkoper en dat de verbalisant zag dat de verdachte ’s nachts op de Leidse Kruistraat en het Leidseplein toeristen aansprak. Het is onduidelijk in welke taal dat gebeurde, terwijl de verdachte geen andere taal spreekt dan Nederlands. Bij de fouillering van de verdachte is geen geld aangetroffen. Daaruit kan worden afgeleid dat er geen deal heeft plaatsgevonden, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Uit de inhoud van het proces-verbaal met nummer 2013027580-1 van verbalisant [verbalisant] volgt dat de verdachte, die werd herkend als notoire (nep)dope verkoper, zich in de nacht van 3 februari 2013 ophield in de omgeving van en op het Leidseplein, in Amsterdam, waar in uitgaansnachten veelvuldig nepdope wordt aangeboden. Hier sprak de verdachte voorbijgangers aan. Verbalisant [verbalisant] zag dat één van de personen die hij aansprak ‘nee-schudde’ en dat de verdachte daarop doorliep.
Bij de fouillering werden in de kleding van de verdachte 13 grote witte plastic bollen met nepdope aangetroffen. De verdachte heeft ten overstaan van de politie geen aannemelijke verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid op die plaats en de in zijn kleding aangetroffen nepdope.
De concrete en specifieke bevindingen van verbalisant [verbalisant] met betrekking tot het gedrag van de verdachte in samenhang met het aantreffen van de nepdope in zijn kleding, brengt het hof tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde zoals bewezen verklaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 februari 2013 te Amsterdam zich op de weg, te weten het Leidseplein, heeft opgehouden terwijl aannemelijk is dat zulks gebeurde om middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet, althans daarop gelijkende waar, te koop aan te bieden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde bij artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot hechtenis voor de duur van vier weken.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft primair verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Hij heeft daartoe verwezen naar de verdachte betreffende arresten van het gerechtshof Amsterdam van 30 december 2013 (parketnummers 23-002524-13 en 23-002525-13), waarbij het hof de verdachte voor soortgelijke feiten tweemaal heeft veroordeeld tot hechtenis voor de duur van een week. Indien het hof de onderhavige zaak destijds had meegenomen in zijn beoordeling, zou aan de verdachte geen hogere straf zijn opgelegd.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht te volstaan met een geldboete of een voorwaardelijke hechtenis. De verdachte woont inmiddels in België samen met zijn partner en kinderen en heeft een baan als oproepkracht in een magazijn. Een onvoorwaardelijke hechtenis zou voor de verdachte betekenen dat hij zijn baan kwijtraakt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met zijn handelen overlast en hinder op de openbare weg veroorzaakt.
Daarnaast is de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 juni 2016 eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Anderzijds houdt het hof in het voordeel van de verdachte rekening met het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde en de omstandigheid dat hij sindsdien geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Het hof houdt tevens rekening met voornoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Het hof acht, gezien het voorgaande, een geheel voorwaardelijke hechtenis van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 2.7 en 6.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam en de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.M. van Woensel en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 juli 2016.
Mr. A.M. van Woensel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[.......]
.