Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven 1 tot en met 5betoogt [appellante] dat Ymere het op 2 juni 2014 tegen haar gewezen ontruimingsvonnis thans niet (meer) ten uitvoer kan leggen. [appellante] voert daartoe aan dat zij sinds dat vonnis reeds € 7.680,- heeft betaald en daarmee de ten tijde van het wijzen van dat vonnis bestaande huurachterstand is ingelopen, aangezien zij ervan uitgaat dat door haar na 2 juni 2014 aan Ymere gedane betalingen overeenkomstig het bepaalde in art. 6:43 BW zijn afgeboekt op de oudste huurachterstand. Voorts wijst [appellante] erop dat de huurovereenkomst niet is ontbonden en dat zij na meergenoemd vonnis bijna twee jaar gebruik heeft gemaakt van de woning. Tegen die achtergrond is volgens [appellante] zowel sprake van misbruik van bevoegdheid als van rechtsverwerking. Bovendien heeft Ymere aldus geen belang bij ontruiming. Desnoods had Ymere een nieuwe dagvaarding voor de nieuwe huurachterstand tegen [appellante] moeten uitbrengen.
grief 6betoogt [appellante] dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft toegestaan dat Ymere ter zitting in eerste aanleg werd vertegenwoordigd door een niet-advocaat, zijnde de rechtshelper mr. [A] . Deze grief faalt reeds omdat dat wel is toegestaan (art. 255 lid 1 Rv en HR 28 april 1995, NJ 1995/729).