ECLI:NL:GHAMS:2016:304

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2016
Publicatiedatum
1 februari 2016
Zaaknummer
23-003259-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken na gebrek aan bewijs en anonieme getuigen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het zich ophouden op de openbare weg met de intentie om (nep)drugs te verkopen. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 20 augustus 2014 te Amsterdam, waar de verdachte zich op de Oudezijds Achterburgwal zou hebben opgehouden met de bedoeling om middelen als bedoeld in de Opiumwet aan te bieden.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 januari 2016 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een taakstraf van 90 uren had geëist. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege schending van de procesorde, onder andere door het ontbreken van bewijs en het niet kunnen ondervragen van getuigen. Het hof verwierp dit verweer, maar oordeelde uiteindelijk dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

Het hof stelde vast dat de verklaringen van anonieme getuigen niet gebruikt konden worden voor het bewijs, omdat de identiteit van deze getuigen niet bekend was en er geen concrete en specifieke waarnemingen waren die de beschuldigingen konden onderbouwen. Hierdoor kon niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte het ten laste gelegde feit had gepleegd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

parketnummer: 23-003259-15
datum uitspraak: 1 februari 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer
13-063206-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1970,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van
18 januari 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 augustus 2014 te Amsterdam zich op en/of aan de weg, te weten De Oudezijds Achterburgwal heeft opgehouden, terwijl aannemelijk is, dat zulks gebeurde om middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet althans daarop gelijkende waar, en/of slaapmiddelen en/of kalmeringsmiddelen en/of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar te kopen en/of te koop aan te bieden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis.

Verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie

De raadsman heeft verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren wegens strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, meer in het bijzonder strijd met het bepaalde in artikel 6 EVRM en het gelijkheidsbeginsel.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet is vastgesteld wat de inhoud van de bij de verdachte aangetroffen wikkel was en dat er onvoldoende aanleiding was om zomaar aan te nemen dat de verdachte verboden middelen aan de man zou proberen te brengen. Daarnaast zijn van de door de politie aangesproken jongens geen gegevens genoteerd, waardoor de verdediging niet in staat is geweest deze getuigen te bevragen en niet is gebleken dat de camerabeelden zijn veiliggesteld.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman nu is gesteld noch gebleken dat politie en/of justitie ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het bewijsminimum.
Het hof stelt het volgende voorop.
Volgens het eerste lid van artikel 344a van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend of in beslissende mate worden gegrond op schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt. Volgens het derde lid van artikel 344a Sv mag een dergelijke anonieme getuigenverklaring niet tot het bewijs worden gebruikt tenzij:
  • de bewijsbeslissing in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal en
  • de verdediging niet op enig moment te kennen heeft gegeven de persoon wiens identiteit niet blijkt te (doen) ondervragen.
Het bovenstaande geldt eveneens in de situatie dat verklaringen van anonieme getuigen zijn opgenomen in een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar.
In de onderhavige zaak hebben twee anoniem gebleven getuigen tegen de verbalisanten verklaard dat de verdachte hen heeft aangesproken en de woorden “coke” en “cocaïne” tegen hun had gezegd.
De verdachte heeft ontkend het tenlastegelegde feit te hebben gepleegd.
De raadsman heeft bij brief van 5 januari 2016 verzocht bedoelde getuigen, die niet nader bij naam zijn aangeduid, tegen de terechtzitting in hoger beroep te doen oproepen.
De advocaat-generaal heeft bij schriftelijke reactie van 14 januari 2016 het verzoek tot het doen oproepen van de getuigen afgewezen, omdat zij van de politie heeft vernomen dat de personalia van de verzochte getuigen niet in de politieregistraties zijn te vinden en zij het om die reden onaannemelijk acht dat deze getuigen binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zullen verschijnen. De advocaat-generaal heeft een proces-verbaal van bevindingen van 14 januari 2016, waarin de politie het bovenstaande heeft gerelateerd, aan het dossier doen toevoegen.
Het hof heeft ter terechtzitting van 18 januari 2016 afgezien van de oproeping van voornoemde getuigen, nu geen personalia bekend zijn en het derhalve onaannemelijk is dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zullen verschijnen.
Gelet op het hiervoor overwogene kunnen de verklaringen van de anonieme getuigen niet voor het bewijs worden gebezigd. Resteren enkel de eigen waarnemingen van de verbalisanten. Deze zijn echter onvoldoende concreet en specifiek om reeds daaruit de conclusie te trekken dat de verdachte de in de tenlastelegging bedoelde gedragingen heeft verricht. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E.M. Röttgering, mr. W.M.C. Tilleman en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 februari 2016.
=========================================================================
[....]