ECLI:NL:GHAMS:2016:2938

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
200.184.087/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarige na relatiebreuk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind is afgewezen. De man heeft op 19 januari 2016 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 17 november 2015. Tijdens de zitting op 1 juni 2016 waren de man, zijn advocaat, een vertegenwoordiger van Jeugdbescherming regio Amsterdam en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De vrouw, hoewel opgeroepen, is niet verschenen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de man en de vrouw hebben een relatie gehad en uit deze relatie is in 2004 een minderjarige geboren. De man heeft het kind erkend en het kind verblijft bij de vrouw. In 2014 is het kind onder toezicht gesteld, maar deze ondertoezichtstelling is niet verlengd. De man verzoekt nu om gezamenlijk gezag, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat er een onaanvaardbaar risico zou zijn dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders.

Het hof overweegt dat de situatie tussen de man en de vrouw sinds hun feitelijke scheiding in 2009 ernstig verstoord is en dat er weinig communicatie is geweest. De man heeft echter recentelijk contact gehad met het kind en er zijn enkele onbegeleide omgangsmomenten geweest. Het hof besluit de behandeling van de zaak aan te houden tot 13 november 2016, om te bezien hoe de situatie zich ontwikkelt en om partijen te verzoeken het hof te informeren over de stand van zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 19 juli 2016
Zaaknummer: 200.184.087/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/546960 / FA RK 13-5631 (LB/AT)
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats a] ,
appellant,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats b] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 19 januari 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 november 2015 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/546960 / FA RK 13-5631 (LB/AT).
1.3.
De zaak is op 1 juni 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.4.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van Jeugdbescherming regio Amsterdam (hierna de GI);
- mevrouw G.M. Achterkamp, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam (hierna: de Raad).
1.5.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad. Uit hun relatie is geboren [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) [in] 2004. De man heeft [de minderjarige] erkend en [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.2.
Bij beschikking van 15 september 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam is [de minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien niet is verlengd.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man om hem naast de vrouw te belasten met het gezag over [de minderjarige] , afgewezen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, hem naast de vrouw te belasten met het gezag over [de minderjarige] .

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek wordt een verzoek van de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten, indien de moeder daar niet mee instemt slechts afgewezen, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2.
De man is, kort gezegd, van mening dat de rechtbank zijn verzoek om hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het gezag over [de minderjarige] ten onrechte heeft afgewezen.
4.3.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard het lastig te vinden om een advies te geven. De Raad heeft aangeboden om een raadsonderzoek te verrichten.
4.4.
Uit de stukken in het dossier is gebleken dat partijen in 2009 feitelijk uiteen zijn gegaan, dat hun verhouding sindsdien ernstig verstoord is geraakt en dat er nauwelijks sprake was van onderlinge communicatie. Partijen zijn voorts verwikkeld geweest in meerdere juridische procedures over onder meer de omgang tussen de man en [de minderjarige] . Partijen hebben geruime tijd geen vertrouwen in elkaar gehad en aan de zijde van de vrouw was sprake van veel angst voor de man. Als gevolg van het voorgaande heeft er gedurende een aantal jaren geen contact plaatsgevonden tussen de man en [de minderjarige] .
De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de situatie sinds ongeveer twee maanden volledig veranderd is. De man heeft contact met [de minderjarige] gehad en er heeft inmiddels een aantal keren onbegeleide omgang plaatsgevonden tussen de man en [de minderjarige] waarbij zij samen leuke dingen hebben gedaan. Er heeft bovendien contact plaatsgevonden tussen de man en de vrouw en de man heeft eind maart 2016 informatie over [de minderjarige] en foto’s ontvangen van de vrouw.
Het hof overweegt dat de huidige ontwikkelingen nog pril zijn en dat de vrouw niet ter zitting in hoger beroep is verschenen om zich hieromtrent uit te laten. Het hof ziet gelet hierop en met inachtneming van de voorgeschiedenis, zoals hiervoor kort weergegeven, aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden. De komende tijd moet worden bezien hoe [de minderjarige] zich ontwikkelt, hoe het contact tussen de man en [de minderjarige] verloopt en in hoeverre er sprake is van een verbetering in de verhouding van partijen en hun onderlinge communicatie. Het hof zal de behandeling van de zaak pro forma aanhouden tot zondag 13 november 2016 met het verzoek aan partijen om het hof voor deze datum te berichten omtrent de stand van zaken en de gewenste voortzetting van de procedure.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
houdt de behandeling van de zaak
pro formaaan tot
zondag 13 november 2016met het verzoek aan partijen het hof voor deze datum te berichten omtrent de stand van zaken en de gewenste voortzetting van de procedure;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, A.V.T. de Bie en M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. S.E. Harenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.