In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind is afgewezen. De man heeft op 19 januari 2016 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 17 november 2015. Tijdens de zitting op 1 juni 2016 waren de man, zijn advocaat, een vertegenwoordiger van Jeugdbescherming regio Amsterdam en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De vrouw, hoewel opgeroepen, is niet verschenen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de man en de vrouw hebben een relatie gehad en uit deze relatie is in 2004 een minderjarige geboren. De man heeft het kind erkend en het kind verblijft bij de vrouw. In 2014 is het kind onder toezicht gesteld, maar deze ondertoezichtstelling is niet verlengd. De man verzoekt nu om gezamenlijk gezag, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat er een onaanvaardbaar risico zou zijn dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders.
Het hof overweegt dat de situatie tussen de man en de vrouw sinds hun feitelijke scheiding in 2009 ernstig verstoord is en dat er weinig communicatie is geweest. De man heeft echter recentelijk contact gehad met het kind en er zijn enkele onbegeleide omgangsmomenten geweest. Het hof besluit de behandeling van de zaak aan te houden tot 13 november 2016, om te bezien hoe de situatie zich ontwikkelt en om partijen te verzoeken het hof te informeren over de stand van zaken.