Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.Feiten
Geachte heer [X] , beste Nico,
3.Beoordeling
(i) Met betrekking tot de door [geïntimeerde sub 1] gestelde contante betaling aan [appellante] van € 15.000,- op 26 februari 2007 heeft [appellante] bij gelegenheid van de comparitie van partijen bij de rechtbank naar aanleiding van de door [geïntimeerde sub 1] overgelegde (originele) kwitantie verklaard “Als ik het zo zie, zeg ik het is mijn handtekening” en op basis van deze verklaring, waarin de echtheid van de handtekening niet wordt betwist, moet ervan worden uitgegaan dat [appellante] het bedrag van € 15.000,- heeft ontvangen (tussenvonnis van 28 december 2011 onder 4.2).
grief 2keert [appellante] zich tegen de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de door [geïntimeerde sub 1] gestelde betalingen aan [appellante] op 26 februari 2007 en 25 juni 2007 (zie hiervoor onder 3.3 sub (i) en (ii)). [appellante] voert aan dat het niet voldoende is dat de handtekeningen op de kwitanties vermoedelijk de hare zijn. Waar het volgens haar om gaat is de vraag of aan haar betaald is. Zij bestrijdt dat dat het geval is geweest. Volgens haar moet [geïntimeerde sub 1] bewijzen dat de betalingen ook daadwerkelijk aan haar zijn gedaan.
grief 4over de beslissing van de rechtbank om de proceskosten tussen partijen te compenseren. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld.