Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
“11.6. Verhuurder is niet aansprakelijk voor schade toegebracht aan de persoon of goederen van huurder en huurder heeft geen recht op huurprijsvermindering, geen recht op verrekening of opschorting van enige betalingsverplichting en geen recht op ontbinding van de huurovereenkomst in geval van vermindering van huurgenot ten gevolge van gebreken, waaronder die ten gevolge van zichtbare en onzichtbare gebreken aan het gehuurde of het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt, (....) in- en uitstroming van gassen of vloeistoffen, brand (...).(...)11.9. Het gestelde 11.6 en 11.8 ten aanzien van de bedrijfsschade geldt niet bij schade als gevolg van grove schuld of ernstige nalatigheid van verhuurder ten aanzien van de staat van het gehuurde of van het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt. Evenmin geldt het gestelde in 11.6 en 11.8 ten aanzien van de bedrijfsschade indien de schade het gevolg is van een gebrek aan het gehuurde dat verhuurder bij het aangaan van de huurovereenkomst kende of had behoren te kennen, tenzij het gaat om gebreken waarvan huurder op de hoogte was of had kunnen zijn door zijn onderzoek als omschreven in 4, welk gebrek alsdan tussen partijen niet als een gebrek kan worden beschouwd.(...)18.1 De betaling van de huurprijs en van al hetgeen verder krachtens deze huurovereenkomst is verschuldigd, zal uiterlijk op de vervaldata in wettig Nederlands betaalmiddel - zonder opschorting, korting, aftrek of verrekening met een vordering welke huurder op verhuurder heeft of meent te hebben - geschieden door storting dan wel overschrijving op een door verhuurder op te geven rekening. Dit laat onverlet de bevoegdheid van huurder om gebreken zelf te verhelpen en de redelijke kosten daarvan in mindering te brengen op de huur indien verhuurder met het verhelpen daarvan in verzuim is.”2.4. Op 5 december 2014 is brand uitgebroken in de door Auto Rivano gehuurde ruimte aan de [straat]. De brand heeft er onder meer toe geleid dat (ook) in de door [appellant] gehuurde ruimte rook- en roetschade is ontstaan.
“Zoals eerder vermeld, is een ernstige beroeting ontstaan in alle ruimten, welke in het pand aanwezig zijn. Dit heeft tot gevolg gehad, dat de in deze ruimte aanwezige inventaris en (handels)goederen eveneens ernstig vervuild zijn geraakt. Deze vervuiling is dermate ernstig, dat van reiniging met betrekking tot de onder meer goederenvoorraad geen sprake kan zijn. (...) Buiten deze handelsgoederen is tevens schade ontstaan aan de aanwezige magazijnstellingen. De in de kantoorruimten en andere algemene ruimten aanwezige kantoorinventaris en andere inventaris kan worden gereinigd.”De schade in verband met het verloren gaan van (handels)goederen en inventaris alsmede het reinigen van inventaris, is in dit rapport begroot op € 132.892,39.
“Er is sprake van één bedrijfspand (brandcompartiment) dat is opgedeeld in 2 sub-brandcompartimenten. Daartoe is tussen de compartimenten een brandscheiding geplaatst in de vorm van een muur bestaande uit gasbetonplaten met een brandwerendheid van minimaal 20 minuten (zo blijkt uit de bouwvergunning). In die muur is een doorgang die kan worden afgesloten met een brandwerende schuifdeur.(...)Uit een aangetroffen keuringssticker op de branddeur (zijde garagebedrijf) blijkt, dat de deur in november 2006 voor het laatst werd gekeurd/onderhouden. Dit terwijl dergelijke deuren wettelijk gezien jaarlijks gecontroleerd moeten worden.Rapporteur constateerde dat de gesloten branddeur de doorgang qua oppervlak wel afsluit, maar dat er sprake is van zeer grote spleten tussen de deur en de wand. Aan sluitzijde valt de deur in een stalen aanslagprofiel, waardoor op die plek sprake is van een rook- en vlamdichte afsluiting. Aan de andere zijde en de bovenzijde van de deur is zo'n aanslagprofiel niet aanwezig. Door het ontbreken van de profielen is er bij gesloten deur sprake van een spleet van 3 cm tussen deur en muur. Dit voor de gehele hoogte van de deur. Ook aan vloer- en bovenzijde is een spleet van 3 cm tussen deur en vloer/wand. (....)Tijdens de brand speelden de aangetroffen spleten rondom de deur in ieder geval wel een belangrijke rol bij het verspreiden van rook en roet. Was de deur op correcte wijze afgesloten geweest, dan hadden rook en roet zich niet of nauwelijks tot in uw ruimte kunnen verspreiden. Nu vormde de deur nauwelijks een barrière en konden rook en roet vrijelijk via de spleten uw ruimte in trekken, met alle gevolgen van dien. (...)Gelet op de aangetroffen spleten rondom de branddeur moet worden geconcludeerd dat de deur niet conform de eisen zoals gesteld in de artikelen 2.113 en 2.143 van het bouwbesluit is uitgevoerd. Vuur, rook en roet kunnen immers ongehinderd zich van het ene naar het andere compartiment verspreiden via de aanwezige spleten rondom de branddeur. (...)Rapporteur constateerde dat de bij de brand in het garagebedrijf vrijkomende rook en roet zich vrij tot in uw bedrijfsruimte konden verspreiden via de grote spleten tussen de brandmuur en de daarin opgenomen branddeur tussen de 2 compartimenten. Daardoor ontstond ook de grootste rook- en roetschade in uw bedrijfsruimte. (...)Een deel van de rook- en roetvervuiling ontstond omdat de brandmuur niet tot door het dak was doorgetrokken. Via naden en kieren rondom de dakbalken e.d. konden rook en roet zich beperkt naar binnen persen.”2.7. Bij brieven van 20 december 2014 en april 2015 heeft Glennro [appellant] gesommeerd tot tijdige betaling van de huur. [appellant] heeft vanaf mei 2015 de huur niet meer betaald.
“Als gevolg van de brand is in de werkplaats van Auto Rivano roetvervuiling ontstaan. Door drukopbouw is een grote hoeveelheid roet via de aansluitingen van het dak met de brandwerende scheidingswanden, met name ter plaatse van de doorvoeren van de stalen liggers, naar de belendende ruimten getransporteerd. De showroom van Auto Rivano en het magazijn van [appellant] Trading waren hierdoor met roet vervuild geraakt.
3.3. Beoordeling
Glennro heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [appellant] sinds mei 2015 in gebreke is gebleven de huur te betalen. Dit gebrek is volgens Glennro zodanig ernstig dat de bodemrechter de huurovereenkomst naar verwachting zal ontbinden, zodat - hierop vooruitlopend - in kort geding tot ontruiming kan worden veroordeeld. Bovendien moet [appellant] worden veroordeeld tot betaling van de niet voldane huurtermijnen, aldus Glennro.
heeft het verweer gevoerd dat bij de brand op 5 december 2014 ten gevolge van de gebrekkige branddeur tussen de door Auto Rivano gehuurde ruimte en het gehuurde (hierna: de branddeur), rook- en roetschade in het gehuurde is ontstaan. Als gevolg hiervan is het huurgenot van het gehuurde verminderd en heeft [appellant] schade geleden, zo stelt hij. Het verminderde huurgenot dient te leiden tot een verlaging van de huursom (artikel 7:207 BW). Bovendien heeft [appellant] vanwege het verminderde huurgenot en zijn ten gevolge van de brand geleden schade van € 132.892,39, het recht zijn verplichting tot betaling van de huur op te schorten, zo stelt hij.
De kantonrechter heeft in conventie geoordeeld dat het gegeven dat [appellant] vanaf mei 2015 niet meer heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van de huur, met zich brengt dat de vordering tot betaling van de huurachterstand en de ontruiming van het gehuurde in beginsel voor toewijzing gereed liggen. Het beroep door [appellant] op opschorting moet volgens de kantonrechter worden verworpen. Voor zover [appellant] bedoelt te betogen dat het gebrek bestaat uit het niet goed sluiten van de branddeur, geldt dat dit (door Glennro betwiste) gebrek geen grond voor opschorting is, nu het niet leidt tot een vermindering van het huurgenot. Ook het opschortingsverweer is door de kantonrechter verworpen. De kantonrechter heeft in het dictum (in conventie) de vorderingen van Glennro tot ontruiming van het gehuurde en betaling van een huurachterstand van € 10.800,= toegewezen, [appellant] veroordeeld in de proceskosten en de vorderingen voor het overige afgewezen.
Het betoog dat de spleten bij het aangaan van de huurovereenkomst niet bestonden maar later door toedoen van [appellant] zijn ontstaan, wordt verworpen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe de fixatie van de branddeur door [appellant] tot de vorming van spleten zou hebben geleid (zoals wordt vermeld in de verklaring van [directeur] van 17 september 2015; productie 16 inleidende dagvaarding). Ook de stelling dat de splitsing van het bedrijfspand (vóór het aangaan van de huurovereenkomst) in twee compartimenten tot gevolg heeft gehad dat de branddeur zijn functie had verloren, wordt gepasseerd. [directeur] beweert in genoemde verklaring weliswaar dat de branddeur geen functie meer had, maar daartegenover staan de bevindingen in het rapport van (deskundige) Verza die impliceren dat de branddeur die functie wel degelijk nog had. Het voorgaande leidt ertoe dat voorshands aannemelijk is geworden dat de branddeur ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst gebrekkig was in de zin van artikel 7:204 BW. [appellant] heeft onbetwist gesteld dat de branddeur jaarlijks diende te worden gekeurd, en dat deze keuring vanaf 2006 niet meer heeft plaatsgevonden, zodat het hof hiervan uitgaat. Het hof acht voorshands aannemelijk dat als die keuringen wel hadden plaatsgevonden dit gebrek op enigerlei moment vóór 1 april 2013 – het moment van het aangaan van de huurovereenkomst – zou zijn ontdekt, zodat het hof voorshands tevens aannemelijk acht dat Glennro dit gebrek kende, althans behoorde te kennen.
betwist dat hij na het aanbod van Glennro om de rook- en roetaanslag te verwijderen, zou hebben aangegeven hiervoor zelf iemand te zoeken. Integendeel, ook al vóór 2 juni 2015 heeft hij regelmatig bij Glennro erop aangedrongen dat zij iemand moest inschakelen om schoon te maken, zo stelt [appellant].
Nu Glennro onvoldoende gemotiveerd betwist dat [appellant] ten gevolge van de rook- en roetschade longklachten ondervond en werd bemoeilijkt in zijn bedrijfsvoering (zie in deze zin ook de verklaring van [naam]; productie 2 conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie), ligt naar het oordeel van het hof niet voor de hand dat [appellant] na de brand de uitvoering van de werkzaamheden naar zich toe zou hebben getrokken en hieraan vervolgens geen gevolg aan zou hebben gegeven. Om dezelfde reden is niet aannemelijk dat [appellant] geen medewerking zou hebben verleend aan het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden door [naam]. De verklaringen van [naam] en [directeur] worden op dit punt ook tegengesproken door die van [naam]. De stelling dat [appellant] de schade hoe dan ook zelf had kunnen herstellen en de kosten hiervan had kunnen verhalen op Glennro, wordt gepasseerd. [appellant] heeft onbetwist gesteld dat hij hiertoe de middelen niet had. Uit het voorgaande volgt dat het beroep op schuldeisersverzuim wordt verworpen.
Dat dit laatste het geval is geweest, is voorshands niet aannemelijk geworden. Het feit dat [appellant] vóór het aangaan van de huurovereenkomst het opleveringsrapport (productie 3 dagvaarding) heeft ondertekend, brengt niet zonder meer met zich dat hij hierdoor op de hoogte was of had kunnen zijn van de gebrekkigheid van de branddeur. Weliswaar moeten de spleten zichtbaar zijn geweest, maar voorshands acht het hof niet aannemelijk dat hierdoor voor [appellant] ook duidelijk was dat de branddeur hiermee niet voldeed aan de (in het bouwbesluit opgenomen) vereisten.Uit het voorgaande (in de eerste plaats: rov. 3.3.2) volgt echter wel dat voorshands aannemelijk is dat de schade het gevolg is van een gebrek aan het gehuurde dat Glennro, de verhuurder, bij het aangaan van de huurovereenkomst in elk geval behoorde te kennen, zodat voorshands tevens aannemelijk is dat het gestelde in artikel 11.6 (en artikel 18.1) krachtens artikel 11.9 niet geldt omdat een van de in artikel 11.9 opgenomen uitzonderingen zich voordoet.
Dit brengt met zich dat niet valt uit te sluiten dat [appellant] zich in een bodemprocedure met succes op één van de in artikel 11.9 opgenomen uitzonderingen zal kunnen beroepen. Het betoog van Glennro dat dit beroep niet opgaat vereist onder meer een nader onderzoek naar de feiten, waarvoor in dit kort geding geen plaats is.
De stelling van Glennro in eerste aanleg dat [appellant] buiten haar om het gehuurde (gedeeltelijk) in gebruik heeft gegeven aan [B.V.]., is door [appellant] in zijn conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie gemotiveerd betwist. Nu Glennro voormelde stelling in hoger beroep niet nader onderbouwt, gaat het hof ervan uit dat zij deze heeft laten varen.
Het gegeven dat [appellant] vóór mei 2015 wel eens de huur (enkele dagen) te laat betaalde, is een dermate gering verzuim dat niet aannemelijk is dat de bodemrechter huurovereenkomst op grond hiervan zal ontbinden. Ook dit gegeven kan niet leiden tot een toewijzing van de (in dit geding) gevorderde ontruiming.