Uitspraak
ontneming)
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2015. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor medeplichtigheid aan hennepteelt in de periode van 1 maart 2011 tot en met 17 november 2011. Het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een geldbedrag van € 31.778,50 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank legde echter een verplichting op tot betaling van € 64.957,00. Zowel het Openbaar Ministerie als de veroordeelde gingen in hoger beroep tegen deze vonnissen.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 juni 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die opnieuw een bedrag van € 62.957,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vorderde. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde slechts medeplichtig was aan de hennepteelt en dat er geen bewijs was dat hij voordeel had behaald uit deze activiteiten. Daarom heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal afgewezen.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan door de vordering tot betaling aan de Staat af te wijzen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van de jongste raadsheer, die niet in staat was om te ondertekenen.