ECLI:NL:GHAMS:2016:2822

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
23-003265-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2015. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor medeplichtigheid aan hennepteelt in de periode van 1 maart 2011 tot en met 17 november 2011. Het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een geldbedrag van € 31.778,50 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank legde echter een verplichting op tot betaling van € 64.957,00. Zowel het Openbaar Ministerie als de veroordeelde gingen in hoger beroep tegen deze vonnissen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 juni 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die opnieuw een bedrag van € 62.957,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vorderde. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde slechts medeplichtig was aan de hennepteelt en dat er geen bewijs was dat hij voordeel had behaald uit deze activiteiten. Daarom heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal afgewezen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan door de vordering tot betaling aan de Staat af te wijzen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van de jongste raadsheer, die niet in staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

parketnummer: 23-003265-15
datum uitspraak: 1 juli 2016 (
ontneming)
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2015 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-676289-12 tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1954,
adres: [adres]

Procesgang

De veroordeelde is bij strafvonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2015 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - medeplegen van hennepteelt in de periode 1 maart 2011 tot en met
17 november 2011.
Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 31.778,50.
De rechtbank Amsterdam bij vonnis van 28 juli 2015 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 64.957,00. ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het Openbaar Ministerie en de veroordeelde hebben hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 juli 2016 veroordeeld ter zake van
- kort gezegd - medeplichtigheid aan hennepteelt in de periode 1 maart 2011 tot en met 17 november 2011.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Beoordeling van de vordering tot ontneming

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 62.957,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
In de strafzaak tegen de veroordeelde is louter bewezen dat de veroordeelde zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid tot het telen van hennep, door aan de medeveroordeelde aan Veen een woning beschikbaar te stellen voor het telen van hennepplanten. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is dat de veroordeelde uit die hennepteelt voordeel heeft behaald en zal de vordering van de advocaat-generaal om die reden afwijzen.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S.W.M. Stevens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 juli 2016.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.