ECLI:NL:GHAMS:2016:2819

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
23-003290-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit in Amsterdam Zuidoost

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1979, werd beschuldigd van het opzettelijk telen van hennep en het stelen van elektriciteit in de periode van 1 maart 2011 tot en met 17 november 2011 in Amsterdam Zuidoost. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een hennepkwekerij, waar hij vingerafdrukken achterliet op verschillende plaatsen. De verdachte had wisselende verklaringen afgelegd over zijn rol in de kwekerij, maar het hof oordeelde dat zijn verklaringen ongeloofwaardig waren, gezien de aangetroffen situatie en de verklaringen van de medeverdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en dat hij elektriciteit heeft gestolen door middel van een illegale aansluiting. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd, en de verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met een voorwaardelijk deel van 50 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een matiging van de straf.

Uitspraak

parketnummer: 23-003290-15
datum uitspraak: 1 juli 2016 (
strafzaak)
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-736009-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging dient te worden verklaard, omdat de schriftuur van de zijde van het Openbaar Ministerie geen grieven tegen het vonnis bevat en hij, alhoewel ook hij een redelijke grond ziet de zaken in hoger beroep gelijktijdig te behandelen, tegen het vonnis geen bezwaren heeft.
Het hof overweegt als volgt. Het door het Openbaar Ministerie ingestelde hoger beroep is niet bij akte beperkt en ligt dus in beginsel ten volle aan het hof voor. In de op 24 augustus 2015 bij het hof ingekomen schriftuur hoger beroep is opgenomen dat de zaken van de verdachte en zijn medeverdachte zo nauw met elkaar zijn verweven, met name gelet op het feit dat zij elkaar aanwijzen als de eigenaar van de hennepkwekerij, dat zij gelijktijdig aan het hof dienen te worden voorgelegd. De schriftuur is afgesloten met de zinsnede dat de schriftuur alle grieven en de motivering daarvan bevat. De inhoud van de appelschriftuur moet zo worden begrepen, dat het hoger beroep is ingesteld teneinde te voorkomen dat, indien het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank komt, in beide zaken een veroordeling uitblijft. Dit moet worden aangemerkt als een grief in de zin van artikel 410, derde lid, Wetboek van Strafvordering en het Openbaar Ministerie is mitsdien ontvankelijk in het hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:hij in of omstreeks de periode 1 maart 2011 tot en met 17 november 2011 te Amsterdam Zuidoost, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 288, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
feit 2:hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2011 tot en met 17 november 2011 te Amsterdam Zuidoost, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit (ongeveer 56.812 kHw), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] (gevestigd te [plaats] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door het aanbrengen van een (illegale) elektriciteitsaansluiting die (buiten de meter om) een in die woning aanwezige en in werking zijnde hennepplantage van elektriciteit voorzag), in ieder geval door middel van braak op en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Na een anonieme melding, waarin is aangegeven dat een flinke wietlucht rond het pand [adres 2] te Amsterdam Zuidoost hing, en de waarneming van een warmtebron bij hetzelfde pand, zijn de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het pand binnengetreden. Op de trap roken zij niet alleen de hen bekende henneplucht, maar zagen zij ook hennepresten. Bij de deur van de woning stonden twee vuilniszakken met daarin aarde en plantenresten. Op de eerste verdieping werd vervolgens een in werking zijnde hennepkwekerij, verdeeld over twee afgesloten ruimtes, aangetroffen. De verdachte was tijdens het binnentreden in het pand aanwezig. Hij heeft bij de politie verklaard dat zijn stiefvader, de medeverdachte [medeverdachte], het pand huurde en dat [medeverdachte] hem ongeveer een jaar om niet in de woning heeft laten verblijven.
In de hennepkwekerij zijn sporen veiliggesteld, in beslag genomen en onderzocht. Uit dactyloscopisch onderzoek is gebleken dat vingerafdrukken van de verdachte zijn aangetroffen op een van de assimilatielampen die boven de planten hingen, alsmede op een stuk tape op een doos met daarin piepschuim platen.
Op basis van de in de woning aangetroffen witte, op kalk gelijkende aanslag op het grondzeil en de irrigatiebuizen, stofaanslag op de deursponningen, hennepaanslag op de deurposten, hennepschaartjes en verlichtingsschakelaars, en (zeer) vervuilde koolstoffilters meldt [slachtoffer] in de aangifte dat er vermoedelijk sprake is geweest van tenminste drie eerdere oogsten.
[medeverdachte] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij het pand sinds ongeveer vijf jaren huurde, maar dat hij voornamelijk in de woning van zijn (thans ex-)partner in Almere verbleef. Ongeveer tweemaal per maand kwam hij in de woning in Amsterdam Zuidoost. Wanneer hij enkel de post kwam halen, zoals het geval was een dag voor de ontmanteling van de kwekerij, bleef hij op de begane grond. Hij ging wel eens naar het toilet op de eerste verdieping, maar meestal liep hij naar het woongedeelte op de tweede verdieping. Hij heeft tot slot verklaard niets af te weten van de hennepkwekerij en nooit een wietlucht in de woning te hebben geroken.
De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd. Op 17 november 2011 heeft hij bij de politie verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat zich in de woning een hennepkwekerij bevond, dat deze kwekerij van zijn stiefvader was en dat hij de planten niet heeft verzorgd. Tijdens het verhoor op
18 november 2011 heeft hij verklaard dat hij wel eens heeft geholpen: hij heeft wel eens gepompt en samen met een ander geknipt, en af en toe heeft hij wat geld van [medeverdachte] ontvangen. Voorts heeft hij verklaard dat de kwekerij nog niet was opgebouwd op het moment dat hij de woning betrok, maar dat alle spullen er al wel stonden, dat er zeker eenmaal is geoogst en dat het voor hem duidelijk was dat de elektriciteit illegaal werd afgetapt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat er naar zijn idee tweemaal is geoogst.
Gelet op de aangetroffen situatie ter plaatse, bovengenoemde verklaringen van [medeverdachte] en de omstandigheid dat vingerafdrukken van de verdachte op twee verschillende plaatsen in de hennepkwekerij zijn aangetroffen, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, zijn de verklaringen van de verdachte, die erop neerkomen dat hij slechts zijdelings bij de kwekerij betrokken is geweest, niet geloofwaardig. Het hof gaat ervan uit dat hij degene is geweest die de kwekerij heeft ingericht of doen inrichten, de hennep heeft geteeld en de elektriciteit heeft gestolen. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd.
Nu er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat de verdachte de feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zal hij van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:hij in de periode 1 maart 2011 tot en met 17 november 2011 te Amsterdam Zuidoost, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt, in een pand aan [adres 2] , een hoeveelheid van in totaal 288 hennepplanten;
feit 2:hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 maart 2011 tot en met 17 november 2011 te Amsterdam Zuidoost, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, 56.812 kHw, toebehorend aan [slachtoffer] , gevestigd te [plaats] , waarbij hij, verdachte, het weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door het aanbrengen van een illegale elektriciteitsaansluiting die buiten de meter om een in die woning aanwezige en in werking zijnde hennepplantage van elektriciteit voorzag.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Tegen voormeld vonnis is door het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft, zoals weergegeven onder het kopje “Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie”, gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging wordt verklaard.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het handelen in strijd met de Opiumwet door hennep te telen en te bewerken en heeft in dat verband tevens elektriciteit gestolen. Hennep pleegt de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC te bevatten en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Daarbij komt dat de handel in hennep - waaraan het bewezen geachte moet worden gerelateerd - ook overigens de samenleving bezwaart door de criminaliteit die daardoor wordt gegenereerd. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het illegaal aftappen van elektriciteit, naast de omstandigheid dat het daarbij om diefstal gaat, vaak leidt tot gevaarlijke situaties als kortsluiting en brand.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juni 2016 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van andersoortige strafbare feiten.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In eerste aanleg is de redelijke termijn aangevangen met de inverzekeringstelling van de verdachte op 17 november 2011. Het vonnis waarvan beroep is gewezen op 28 juli 2015. De zaak is vervolgens in hoger beroep afgerond met een eindbeslissing op 1 juli 2016. De procedure als geheel heeft derhalve een periode van - afgerond - 4,5 jaar bestreken. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, is deze periode overschreden met zes maanden. Hoewel door de verdediging niet aangevoerd, zal het hof bij het bepalen van de straf rekening houden met deze overschrijding.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een taakstraf van 120 uren passend, doch zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een taakstraf van na te melden duur.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S.W.M. Stevens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 juli 2016.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.