ECLI:NL:GHAMS:2016:2805

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
23-003751-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal en bedreiging met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Marokko in 1955, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal en bedreiging met zwaar lichamelijk letsel. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer met een auto, en het wegnemen van babyvoeding uit een supermarkt. Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 juni 2016 heeft het hof de verklaringen van de medeverdachte beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze verklaringen niet het enige of doorslaggevende bewijs vormden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet overtuigend kon worden gelinkt aan de bedreiging met de auto, en heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 2 primair en 2 subsidiair. Het hof heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van babyvoeding, en heeft hem hiervoor veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

parketnummer: 23-003751-15
datum uitspraak: 13 juli 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 september 2015 in de strafzaak onder de parketnummers 15-070514-15 en 13-684057-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) in het jaar 1955,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 11 april 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zes dozen babyvoeding (merk Nutrilon), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Jumbo (filiaal [adres 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2 primair:
hij op of omstreeks 11 april 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met zijn, verdachtes, auto, althans een auto (merk Mercedes, C-klasse), (vanuit stilstand) met hoge snelheid en/of snel accelererend, op die [slachtoffer] (die op zeer korte afstand voor die auto stond) is ingereden, althans in de richting van die [slachtoffer] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 11 april 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met zijn, verdachtes, auto, althans een auto (merk Mercedes, C-klasse), (vanuit stilstand) met hoge snelheid en/of snel accelerend, op die [slachtoffer] (die op zeer korte afstand voor die auto stond) ingereden, althans in de richting van die [slachtoffer] gereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank komt.

Vrijspraak van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde

Uit de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verdachte, zoals hem is ten laste gelegd,
met hoge snelheiddan wel
snel accelererend op [slachtoffer] is ingeredendan wel
in de richting van die [slachtoffer] is gereden. De verklaring die [slachtoffer] als getuige bij de politierechter heeft afgelegd, houdt onder meer in dat zij, toen de auto van de verdachte vanaf haar kant gezien vanuit stilstand naar rechts begon te rijden, ter hoogte van de bijrijder stond en vervolgens een flinke stap naar links - dus in de andere richting dan die welke de auto ging - heeft gemaakt. Gelet hierop is het hof van oordeel dat noch de hoge snelheid (of het snel accelereren) noch het inrijden op of in de richting rijden van [slachtoffer] in voldoende mate is komen vast te staan. Dit brengt mee dat de verdachte van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.

Bewijsverweren ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde vrijspraak bepleit op de grond dat er onvoldoende wettig (en overtuigend) bewijs is dat de verdachte bij de uitvoering of planning van de winkeldiefstal enige rol heeft gehad. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De bij de politie afgelegde verklaringen van [medeverdachte] dienen van het bewijs te worden uitgesloten, nu deze als ‘sole en decisive’ moeten worden aangemerkt - slechts uit deze verklaringen kan de rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij het feit volgen -, terwijl de verdediging niet de gelegenheid heeft gehad deze getuige te ondervragen, hetgeen volgens de Vidgen-jurisprudentie een ongerechtvaardigde inbreuk op het ondervragingsrecht van de verdediging oplevert. Voor het niet kunnen horen van deze getuige is geen behoorlijke en effectieve compensatie voorhanden of geboden. De opmerking van verbalisant [verbalisant] - die de camerabeelden heeft bekeken - over het afschermen van mw. [medeverdachte] door de verdachte, is een (ongemotiveerd) vermoeden dat niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt. Overigens is dat “afschermen” op de in het dossier gevoegde foto’s niet te zien en zijn de camerabeelden niet voorhanden.
Uitsluiting van de verklaringen van [medeverdachte] is ook vanwege gebrek aan betrouwbaarheid aangewezen. [medeverdachte] is zelf verdachte in deze zaak en heeft daarom een eigen belang bij het afleggen van een verklaring. Volgens de uitspraak van het EHRM in de zaak [naam 1] dient met een dergelijke verklaring extra voorzichtig te worden omgegaan. Daarnaast heeft [medeverdachte] verklaard dat zij ten tijde van dit feit onder invloed van alcohol én drugs was.
Het hof overweegt als volgt.
Ad a.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] en de daarbij gevoegde beelden blijkt dat de verdachte zich in de winkel van de Jumbo, waar de onderhavige diefstal heeft plaatsgevonden, in de onmiddellijke nabijheid van medeverdachte [medeverdachte] bevond. Kort daarvoor zaten de verdachte en [medeverdachte] samen met o.a. [naam 2] in een auto. Volgens [naam 2] waren [medeverdachte] en de verdachte naar de supermarkt gegaan, kwamen zij rennend terug en hadden zij “die melk meegenomen”.
Gelet op het voorgaande, vormen de verklaringen van [medeverdachte] naar het oordeel van het hof niet het enige noch het doorslaggevende bewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij de onderhavige diefstal.
Ad b.
Hoewel het hof ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte] de vereiste behoedzaamheid zal betrachten, ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid daarvan. De enkele omstandigheid dat [medeverdachte] zelf verdachte is in deze zaak maakt haar verklaringen niet onbetrouwbaar. Haar verklaringen worden ondersteund verder door de verklaring van [naam 2] en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant]. Voorts heeft [medeverdachte] niet alleen belastend verklaard over de verdachte, maar ook over zichzelf, hetgeen haar geloofwaardigheid ten goede komt. Ook overigens is het hof niet gebleken van redenen waarom de verklaringen van [medeverdachte] onbetrouwbaar moeten worden geacht.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Voorwaardelijk verzoek tot het horen van [medeverdachte] als getuige

De raadsman heeft het voorwaardelijke verzoek gedaan [medeverdachte] als getuige te horen, indien het hof haar verklaringen voor het bewijs gebruikt.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof, indien het aan beoordeling van dit verzoek toekomt, dit verzoek dient af te wijzen aangezien onaannemelijk is dat deze getuige binnen aanvaardbare termijn zal verschijnen.
Het hof wijst het verzoek af nu het hof zich voldoende geïnformeerd acht. Gelet hierop is de noodzaak tot horen van [medeverdachte] als getuige niet gebleken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 april 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zes dozen babyvoeding, merk Nutrilon toebehorende aan Jumbo, filiaal [adres 2].
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als opgelegd in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, tezamen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Feiten als het onderhavige kunnen, naast eventuele schade, veel overlast aan de betrokken bedrijven veroorzaken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juni 2016 is hij eerder ter zake van, onder meer, een vermogensdelict onherroepelijk veroordeeld.
De raadsman heeft het hof verzocht rekening te houden met de leeftijd van de verdachte, zijn zwakke gezondheid en het feit dat hij al 30 jaar bij hetzelfde schoonmaakbedrijf werkt en bang is zijn baan kwijt te raken.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 608,70 bestaande uit € 8,70 aan reiskosten en € 600 aan smartengeld. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 408,70, te vermeerderen met de executiekosten en de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard aan het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 19 maart 2014 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging zal toewijzen.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, af te wijzen. In geval van bewezenverklaring heeft de raadsman het hof verzocht, in plaats van de tenuitvoerlegging te gelasten, de proeftijd te verlengen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet geen aanleiding tot verlenging van de proeftijd over te gaan.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 19 maart 2014, parketnummer 13-684057-14, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. R.A.F. Gerding en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juli 2016.
mr. R.A.F. Gerding is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.