In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 13 oktober 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van diefstal van een Renault Clio, gepleegd op of omstreeks 15 juli 2015 te IJmuiden, gemeente Velsen, in vereniging met anderen. Tijdens de zitting op 29 juni 2016 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair de diefstal van de auto, waarbij de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het goed door misdrijf verkregen was.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte heeft samen met een ander de auto met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weggenomen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte werd vrijgesproken van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het gepleegd is, en de persoon van de verdachte. De verdachte had de auto uiteindelijk terugbezorgd aan de eigenaar, wat in zijn voordeel werd meegewogen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.