Naar het oordeel van het hof dient voormeld artikel 3 lid I niet te worden uitgelegd in de door Rock Beheer voorgestane zin, te weten dat de huurder het gehuurde ten minste een zekere minimumperiode per jaar en/of als zijn hoofdverblijf dient te gebruiken. In lid I wordt weliswaar bepaald dat de huurder het gehuurde zelf moet bewonen, maar niet dat hij het tenminste een zekere minimumperiode per jaar en/of als zijn hoofdverblijf moet gebruiken. Lid I uitgelegd als (enkel) een verplichting het gehuurde zelf te bewonen, wordt vervolgens nader geconcretiseerd in lid II met een verbod om het gehuurde onder te verhuren of in gebruik af te staan. Voormelde uitleg wordt niet anders door het enkele gegeven dat het gehuurde een sociale huurwoning betreft, te minder daar [geïntimeerde] onbetwist heeft gesteld dat Rock Beheer na een eventueel vertrek van [geïntimeerde] het gehuurde zal renoveren tot een vrije sectorwoning (nummer 4 conclusie van dupliek).
Voormelde uitleg van artikel 3 lid I brengt met zich dat de regelmatige (niet aaneengesloten) afwezigheid van [geïntimeerde] in 2013/januari 2014, niet ertoe leidt dat hij in strijd heeft gehandeld met het huurcontract. Hierbij komt nog dat niet is komen vast te staan dat de afwezigheid van [geïntimeerde] in genoemde periode langer heeft geduurd dan de door hem erkende (totale) periode van ongeveer acht maanden. Dat de afwezigheid - zoals Rock Beheer stelt - zo’n tien tot elf maanden zou hebben geduurd blijkt niet uit het rapport van [X] . [X] heeft immers slechts geobserveerd in de periode van 25 oktober 2013 tot en met 6 december 2013. Voor zover [C] volgens de weergave in het rapport van [X] van haar gesprek met de medewerkers van [X] , zou hebben verklaard dat de afwezigheid van [geïntimeerde] langer duurde dan circa acht maanden, wordt hieraan geen zwaar gewicht toegekend. [C] heeft deze (door [X] opgestelde) verklaring niet ondertekend, daargelaten de mogelijke taalmisverstanden tussen haar en de medewerkers van [X] . Bewijs van een langere afwezigheid dan de erkende circa acht maanden kan evenmin worden afgeleid uit de - op dit punt weinig specifieke - verklaringen van de in eerste aanleg gehoorde getuigen ( [E] , [F] , [G] en [A] ) en de in hoger beroep overgelegde, niet ondertekende, verklaring van [F] en de mail van [H] . Voor zover uit voormelde bewijsmiddelen - in onderlinge samenhang en verband beschouwd - al enig bewijs van een langere afwezigheid kan worden afgeleid, wordt dit ontkracht door de getuigenverklaring van [geïntimeerde] dat hij slechts ongeveer acht maanden per jaar (niet aaneengesloten) afwezig is geweest. Daarbij moet worden bedacht dat de verklaring van [geïntimeerde] geen beperkte werking heeft in de zin van artikel 164 lid 2 Rv, nu de bewijslast niet op hem rust.
Het aanbod van Rock Beheer om de in eerste aanleg gehoorde getuigen opnieuw te horen (nummer 68 memorie van grieven), wordt verworpen. Rock Beheer heeft niet aangegeven of en in hoeverre deze getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij in eerste aanleg hebben gedaan. Evenmin heeft Rock Beheer aangegeven dat zij de door haar in eerste aanleg genoemde maar niet door haar opgeroepen getuigen, in hoger beroep wél wil horen.
Rock Beheer biedt voorts aan om door middel van een aantal met name genoemde getuigen te bewijzen dat [geïntimeerde] gedurende de bodemprocedure en de periode na het eindvonnis in het geheel niet in het gehuurde heeft verbleven (zie de nummers 69 en 70 memorie van grieven). Het hof passeert dit bewijsaanbod. De stelling dat [geïntimeerde] vanaf het moment van de dagvaarding in eerste aanleg, te weten 31 januari 2014, tot en met heden niet in het gehuurde heeft gewoond, komt uit de lucht komt vallen en is ook in het geheel niet onderbouwd. Bovendien heeft Rock Beheer enkele alinea’s boven dit bewijsaanbod nog gesteld dat [geïntimeerde] op 10 augustus 2015 in het gehuurde is gesignaleerd (nummer 67 memorie van grieven) en heeft zij onvoldoende duidelijk en kenbaar afstand genomen van haar standpunt in deze procedure dat [geïntimeerde] in de zomer steeds in het gehuurde verblijft. Nu Rock Beheer is tekortgeschoten in haar stelplicht, wordt niet toegekomen aan het onderhavige bewijsaanbod.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] in strijd heeft gehandeld met artikel 3 lid I van de huurovereenkomst. Deze stelling wordt derhalve als grondslag voor de vorderingen verworpen.