ECLI:NL:GHAMS:2016:2786

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
200.182.013/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen kandidaat-notaris wegens onzorgvuldig handelen met betrekking tot verblijvingsbeding in samenlevingscontract

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen een kandidaat-notaris, omdat deze volgens haar onzorgvuldig heeft gehandeld. De klacht betreft het niet vermelden van een verblijvingsbeding in de correspondentie met klaagster en de erfgenamen na het overlijden van haar partner, erflaatster. Klaagster en erflaatster hadden een samenlevingscontract met een verblijvingsbeding, maar dit was niet geregistreerd in het Centraal Testamentenregister. Na het overlijden van erflaatster op 6 maart 2013, heeft de kandidaat-notaris klaagster niet adequaat geïnformeerd over de gevolgen van het verblijvingsbeding, wat leidde tot verwarring en financiële problemen voor klaagster. Het hof heeft de klacht van klaagster gegrond verklaard en de kandidaat-notaris een waarschuwing opgelegd. Het hof oordeelde dat de kandidaat-notaris had moeten wijzen op het verblijvingsbeding in zijn communicatie, aangezien dit van belang was voor de afwikkeling van de nalatenschap. De kandidaat-notaris had de zorgvuldigheid moeten betrachten die van hem verwacht mag worden in zijn rol.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.182.013/01 NOT
nummer eerste aanleg : AL/2015/106
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 12 juli 2016
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellante,
gemachtigde: mr. R. van Noord, advocaat te Ridderkerk,
tegen
mr. [naam] ,
(voorheen) kandidaat-notaris te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 16 december 2015 een beroepschrift - met bijlagen -bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 19 november 2015 (ECLI:NL:TNORARL:2015:39). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerde (hierna: de kandidaat-notaris) ongegrond verklaard
.
1.2.
Op 30 december 2015 heeft het hof van klaagster aanvullende stukken ontvangen.
1.3.
De kandidaat-notaris heeft op 18 januari 2016 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
De zaak is, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.173.243/01 NOT (klacht tegen notaris mr. [naam] ) behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 april 2016. De gemachtigde van klaagster, de kandidaat-notaris en de gemachtigde van mr. [de notaris] zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Klaagster heeft een gemeenschappelijke huishouding gevoerd met [naam] (hierna: erflaatster) in een gezamenlijke woning. Zij hebben op 5 september 2002 bij notariële akte een samenlevingsovereenkomst gesloten. In de overeenkomst is zogenoemd verblijvingsbeding opgenomen voor het geval de overeenkomst eindigt door het overlijden of faillissement van een van partijen (artikel 8). Het verblijvingsbeding is niet geregistreerd in het Centraal Testamentenregister.
3.2.2.
Op 6 maart 2013 is erflaatster overleden zonder bij testament over haar nalatenschap te hebben beschikt en met achterlating van haar (inmiddels overleden) vader en broer (hierna gezamenlijk te noemen: de erfgenamen).
3.2.3.
Op 14 maart 2013 heeft de kandidaat-notaris met klaagster gesproken over (de gevolgen van) het openvallen van de nalatenschap van erflaatster, alsmede over (de gevolgen van) het verblijvingsbeding. De aantekeningen die de kandidaat-notaris daarvan heeft gemaakt, luiden onder meer:
“Bespr. 14/3/2013 ivm v-v erfrecht, betr. nlp. van: mw. [naam]
(..)
- er is geen testament (zie CTR) (in dossier)
(..)
-> óók helft huis van haar overleden partner moet op haar naam zetten uit hoofde van het verblijvingsbeding in het slc.[lees: samenlevingscontract]
”.
3.2.4.
Na op 19 april 2013 telefonisch contact te hebben gehad met de broer van erflaatster, heeft de kandidaat-notaris bij brieven van 25 april 2013 de erfgenamen algemene informatie verstrekt over hun mogelijkheden ten aanzien van de nalatenschap van erflaatster (met als bijlage een boedelvolmacht). De erfgenamen hebben de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard en klaagster boedelvolmacht gegeven.
3.2.5.
Op 17 mei 2013 heeft notaris mr. [naam] een verklaring van erfrecht afgegeven. In de verklaring van erfrecht is het verblijvingsbeding niet vermeld. Bij brief van gelijke datum heeft de kandidaat-notaris de verklaring van erfrecht toegezonden aan klaagster.

4.Standpunt van klaagster

4.1.
Klaagster verwijt de kandidaat-notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld, door na te laten in zijn brief aan klaagster en ook aan de erfgenamen melding te maken van het verblijvingsbeding in het samenlevingscontract.
4.2.
Klaagster heeft aangevoerd dat zij door dit nalaten van de kandidaat-notaris problemen heeft ondervonden bij het afwikkelen van de nalatenschap van erflaatster. Immers, doordat de erfgenamen niet van het verblijvingsbeding op de hoogte waren, eiste de broer van erflaatster een vooruitbetaling van € 40.000,- van klaagster. Het administratiekantoor, dat op verzoek van klaagster de aangifte van de erfbelasting verzorgde, ging uit van de verklaring van erfrecht (waarin ook niets stond opgenomen over het verblijvingsbeding) en deed een onjuiste aangifte. De kosten van de correctie zijn ten laste van klaagster gekomen. Onlangs is klaagster opnieuw geconfronteerd met het feit dat de kandidaat-notaris in de begeleidende brieven geen melding heeft gemaakt van het verblijvingsbeding in verband met de overdracht van de gezamenlijke woning). Als de kandidaat-notaris de juiste informatie had verstrekt, had klaagster geen rechtshulp hoeven in te roepen. Klaagster heeft als gevolg van dit alles ook psychische schade ondervonden.

5.Standpunt van de kandidaat-notaris

De kandidaat-notaris heeft in zijn verweer aangevoerd dat hij op 14 maart 2013 uitgebreid met klaagster heeft gesproken over (de gevolgen van) het openvallen van de nalatenschap van erflaatster en het aan hem bekende verblijvingsbeding. Tijdens dat gesprek is klaagster geadviseerd het huis op haar naam te zetten. De kandidaat-notaris heeft geen aanleiding gezien om in zijn brief aan klaagster van 17 mei 2013 nogmaals melding te maken van het verblijvingsbeding. In de brief van 25 april 2013 aan de erfgenamen heeft de kandidaat-notaris evenmin melding gemaakt van het samenlevingscontract met verblijvingsbeding, aangezien hij in dezen een geheimhoudingsplicht heeft. Dat klaagster het op 14 maart 2013 gegeven advies van de kandidaat-notaris niet heeft opgevolgd en dat het administratiekantoor een fout heeft gemaakt bij het doen van de aangifte erfbelasting, kan de kandidaat-notaris niet worden verweten. Verder meent de kandidaat-notaris dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de psychische schade bij klaagster.

6.Beoordeling

Uitleg van klacht
6.1.
De kamer is in haar beslissing er vanuit gegaan dat het verwijt van klaagster ziet op het feit dat de kandidaat-notaris in de brief van 17 mei 2013 aan klaagster (zie 3.2.5.) het verblijvingsbeding niet heeft vermeld. Klaagster heeft in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen deze weergave van haar klacht. Volgens klaagster had de kandidaat-notaris in zijn brieven aan zowel klaagster als de erfgenamen het verblijvingsbeding moeten vermelden.
6.2.
In het klaagschrift van 13 juli 2015 staat onder meer het volgende:
“De afgegeven verklaring van erfrecht schepte alom verwarring. Daarin werd zij zelfs als rechthebbende niet genoemd noch in de begeleidende brief. Wanneer toen gelijk het bestaan van het samenlevingscontract werd genoemd met het verblijvingsbeding, dan had zij naderhand geen juridische hulp (ook niet van een notaris) nodig gehad.
(..)
Wanneer de heren [naam] tijdig, desnoods in een begeleidende brief, op de hoogte waren gesteld van het verblijvingsbeding, dan was het niet nodig geweest om rechtshulp in te roepen. De heren [naam] hebben zich op grond van de verklaring van erfrecht en de begeleidende brief met hand en tand verzet tegen mijn cliënte.”
In het licht van voorgaand citaat is het hof van oordeel dat de kamer de klacht te beperkt heeft opgevat. De klacht omvat mede het verwijt dat de kandidaat-notaris heeft nagelaten de erfgenamen te wijzen op het verblijvingsbeding.
Verblijvingsbeding
6.3.
Naar het oordeel van het hof was er uit hoofde van de in acht te nemen zorgvuldigheid ten aanzien van de belangen van klaagster en de erfgenamen reden om hen te wijzen op het verblijvingsbeding. Het verblijvingsbeding was immers van betekenis voor de omvang van de nalatenschap van erflaatster en dus voor de afwikkeling daarvan, terwijl de erfgenamen en derden niet van het beding op de hoogte konden komen door kennisneming van de verklaring van erfrecht of door raadpleging van het CTR. Het was dus voorzienbaar dat er verwarring over de omvang van de nalatenschap zou kunnen ontstaan indien klaagster en de erfgenamen niet op het verblijvingsbeding zouden worden gewezen en de kandidaat-notaris, die het beding kende, had die verwarring op eenvoudige wijze kunnen en moeten voorkomen. Zijn geheimhoudingsplicht stond daaraan niet in de weg. De kandidaat-notaris heeft er dus niet mee mogen volstaan klaagster mondeling te wijzen op het verblijvingsbeding. Hij had het beding moeten vermelden in de brieven waarmee hij klaagster en de erfgenamen informatie over de (afwikkeling van de) nalatenschap verstrekte. De klacht is gegrond.
Maatregel
6.4.
Het hof acht het aan de kandidaat-notaris te maken verwijt van dien aard dat met de lichtste maatregel kan worden volstaan. Aan de kandidaat-notaris zal de maatregel van waarschuwing opgelegd worden.
6.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de kandidaat-notaris de maatregel van waarschuwing op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, F.J.P.M. Haas en G. Kleykamp - van der Ben en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2016 door de rolraadsheer.