Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Stukken van het geding
3.Feiten
”.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen notaris mr. [naam] vanwege vermeende onzorgvuldigheid bij het opstellen van een verklaring van erfrecht. Klaagster verwijt de notaris dat hij het verblijvingsbeding, opgenomen in de samenlevingsovereenkomst met erflaatster, niet heeft vermeld in de verklaring van erfrecht. Dit nalaten heeft geleid tot problemen bij de afwikkeling van de nalatenschap, waaronder een eis tot vooruitbetaling van € 40.000,- door de broer van erflaatster en onjuiste aangifte van erfbelasting door het administratiekantoor. Klaagster heeft hierdoor psychische schade ondervonden.
De notaris heeft in zijn verweer gesteld dat hij enkel de opdracht had gekregen om een verklaring van erfrecht op te stellen, en dat het verblijvingsbeding niet vermeld hoeft te worden volgens artikel 4:188 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft de klacht tegen de notaris ongegrond verklaard, omdat het niet opnemen van het verblijvingsbeding niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Het hof oordeelt dat de verantwoordelijkheid voor het informeren over het verblijvingsbeding bij de kandidaat-notaris lag, en niet bij de notaris zelf. De beslissing van de kamer is bevestigd voor zover deze betrekking heeft op de notaris, en klaagster is niet-ontvankelijk verklaard in haar nieuwe klacht die in hoger beroep is ingediend.