Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellanten] ,
[appellanten],
1.[geïntimeerde] ,
GEMEENTE ALKMAAR,
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
maandag 21 mei 2012schriftelijk te bevestigen dat u voornoemd gebruik zult staken en gestaakt zult houden, bij gebreke waarvan u mij dwingt rechtsmaatregelen te treffen.”
via het schoolterreinde steeg konden betreden om in [adres] uit te (kunnen) komen. Volgens [appellanten] bestond er, vanaf de poort van hun perceel gerekend, al vóór 2005 een doorlopende steeg tot aan [adres] met aan beide zijden een ononderbroken muur of schutting, volgens [geïntimeerde] en de Gemeente is dat pas vanaf 2005 het geval geworden. [appellanten] hebben, in het licht van het door [geïntimeerde] en de Gemeente gevoerde verweer, onvoldoende concrete feiten gesteld waaruit kan worden afgeleid dat er vóór 2005 een doorlopende steeg was vanaf (de poort van) hun perceel tot aan [adres] . Uit de door [appellanten] zelf overgelegde foto’s betreffende de feitelijke situatie (zie akte [appellanten] van 9 april 2014, p. 7), bezien vanaf de poort van hun perceel, vóór 2005 (de foto uit 1992) en na 2005 (de foto met betrekking tot de huidige situatie), kan zonder meer worden afgeleid, zoals de Gemeente en [geïntimeerde] hebben gesteld, dat vóór 2005 niet en na 2005 wel sprake was van een doorlopende steeg. Op de foto uit 1992 is duidelijk zichtbaar dat de doorgang voor [appellanten] al vrij snel werd belemmerd door een aan de muur van de school bevestigde brandtrap en doordat de ruimte rondom die brandtrap werd gebruikt als opslag. Even verderop is over de volle breedte een bossage aanwezig, wat aannemelijk maakt, zoals de Gemeente heeft benadrukt, dat (na de trap) sprake was van een onderbreking in de muur aan de zijde van de school (zodat deze niet ononderbroken doorliep en direct aansloot op het pand van [geïntimeerde] ). Dit laatste vindt ook bevestiging in de door [appellanten] in het geding gebrachte verklaring van [getuige] (productie 5b bij conclusie van antwoord in conventie tevens houdende voorwaardelijke conclusie van eis in reconventie), van 1956 tot 1982 woonachtig [adres] , die, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
grief I en grief II in principaal appelfalen, en dat
grief III en grief IV in principaal appel, die zelfstandige betekenis missen, daarom eveneens tevergeefs zijn voorgesteld.
grief 1 in incidenteel appelfaalt. Omdat
grief 2 in incidenteel appelgeen zelfstandige betekenis heeft, deelt deze grief ditzelfde lot.