ECLI:NL:GHAMS:2016:2678

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
200.158.244/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onrechtmatige uitlatingen en voorlopige getuigenverhoren in de maritieme sector

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben appellanten, waaronder [appellant sub 1] en Sapienti B.V., hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de inhoud van een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet onrechtmatig was en dat er geen sprake was van schade door publicaties die aan [geïntimeerde] waren toegeschreven. De appellanten stelden dat [geïntimeerde] hen onrechtmatig had beschuldigd van misleiding en betrokkenheid bij onregelmatigheden in de context van de overname van Turboned. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de beschuldigingen in het verzoekschrift niet als feiten waren gepresenteerd en dat er geen bewijs was dat [geïntimeerde] onrechtmatig had gehandeld. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van de appellanten af, waarbij het hen ook in de proceskosten verwees. De zaak benadrukt de grenzen van onrechtmatige uitlatingen en de rol van voorlopige getuigenverhoren in civiele procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.158.244/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/551080 / HA ZA 13-1531
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 juli 2016
inzake

1.[appellant sub 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,
2. SAPIENTI SAT B.V.,
gevestigd te Krimpen aan de IJssel,
appellanten,
advocaat: mr. H.J. Smit te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.G. Princen te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant sub 1] , Sapienti en [geïntimeerde] genoemd. Appellanten gezamenlijk worden ook aangeduid als [appellanten]
zijn bij dagvaarding van 8 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en (onder meer) [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord van de zijde van [geïntimeerde] , met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 10 februari 2016 doen bepleiten door hun in de aanhef van dit arrest genoemde advocaten - [appellanten] tevens door mr. R.S. le Poole, advocaat te Haarlem - aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij deze gelegenheid hebben [appellanten] nog een akte houdende wijziging van eis genomen en producties in het geding gebracht. Ook [geïntimeerde] heeft bij deze gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - hun vorderingen zoals in hoger beroep geformuleerd zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellanten] , met - uitvoerbaar bij voorraad – hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de kosten van, naar het hof begrijpt, het geding in hoger beroep, met rente en nakosten.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.15 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
[appellant sub 1] is reeds lange tijd actief in de maritieme sector. Hij is aandeelhouder van Sapienti. Turboned Holding B.V. (verder: Turboned) hield zich bezig met onderhoud en reparatie van turbochargers, ook wel uitlaatgasturbogeneratoren, voor gebruik in met name de scheepvaart-, energiecentrale- en spoorwegindustrie. [appellant sub 1] is vanaf 7 januari 1997 adviseur geweest van Turboned. Van 5 juli 2001 tot 28 juli 2009 is [appellant sub 1] (al dan niet indirect via een van zijn persoonlijke vennootschappen) statutair directeur en, samen met [A] (verder: [A] ), eveneens al dan niet indirect, houder van alle aandelen van Turboned geweest. [appellant sub 1] en [A] hebben op 28 juli 2009 hun aandelen in Turboned verkocht aan Turboned Group B.V. (verder: Turboned Group). [appellant sub 1] is lid geworden van de Raad van commissarissen van Turboned Group. [geïntimeerde] is vanaf 15 oktober 2009 (middellijk) statutair directeur van Turboned Group.
3.1.2.
[appellant sub 1] is op 5 november 2012 geschorst als commissaris van Turboned Group. Hij heeft bij brief van 8 november 2012 bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken en zijn commissariaat neergelegd.
3.1.3.
Turboned en Turboned Group hebben op 23 november 2012 bij de rechtbank Rotterdam een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor (verder: het verzoekschrift) ingediend ten laste van [appellant sub 1] en Sapienti. Het verzoek is bij beschikking van 13 maart 2013 toegewezen en het voorlopig getuigenverhoor heeft inmiddels plaatsgevonden. Het verzoekschrift hield onder meer in:
A. Inleiding
1.Verzoekers zijn voornemens een schadevordering jegens Gerekwestreerden in te stellen op basis van toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van een koopovereenkomst (art. 6:74 BW) en op basis van onrechtmatige daad (art. 6:162 juncto 2:9 BW).
2. Ter vaststelling van de omvang van de tekortkomingen en onrechtmatige gedragingen van Gerekwestreerden en ter verbetering van de bewijspositie van Verzoekers, verzoeken zij uw rechtbank hierbij een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. (…)
B. Feiten
(…)
C. Geschil
18. Het geschil waarop dit verzoekschrift ziet spitst zich toe op de informatie die door Verkopershof: onder meer Sapienti)
aan Turboned Group B.V. en het nieuwe bestuur van de vennootschap is verstrekt in aanloop naar de Overname.
19. Verzoekers verwijten Gerekwestreerden dat zij hun wettelijke en contractuele mededelingsverplichtingen niet zijn nagekomen en dat zij essentiële kennis omtrent de Vennootschap, die ertoe had geleid dat de Overname niet of tegen een lagere prijs tot stand zou zijn gekomen, niet met Turboned Group BV hebben gedeeld.
20. Turboned Group B.V. verwijt [appellant sub 1] daarnaast zijn taak als commissaris van Turboned Group B.V. onbehoorlijk te hebben uitgevoerd omdat hij essentiële informatie – waarover hij beschikte uit hoofde van zijn vroegere hoedanigheid als directeur en aandeelhouder van de Vennootschap – niet met zijn medecommissarissen en/of het bestuur van Turboned Group B.V. heeft gedeeld.
(..)
27. Nadat het nieuwe bestuur van de Vennootschap vaststelde dat Vennootschap niet de capaciteit in zich herbergt (noch heeft geherbergd) om haar producten door middel van reversed engineering vorm te geven is ervoor gekozen een forensisch feitenonderzoek te laten verrichten. Het forensisch feitenonderzoek is uitgevoerd door het gespecialiseerde forensisch onderzoeksbureau SBV Forensics B.V. (“SBV”) en concentreerde zich op de wijze waarop de bedrijfsvoering van de Vennootschap voorheen was ingericht.
28. Eén van de conclusies van SBV luidt dat de omzet van de vennootschap niet – zoals voor de Overname door Verkopers gesteld – werd gerealiseerd door het demonteren, reproduceren en opnieuw in de markt zetten van producten van derden, maar dat de Vennootschap omzet realiseerde door het tegen betaling verkrijgen van (ontvreemde) bedrijfsgeheime productietekeningen en onderdelen van concurrenten. Deze gang van zaken zou door [appellant sub 1] boekhoudkundig maar ook op andere wijze zijn verhuld tijdens de due diligence onderzoeken die voor de Overname zijn uitgevoerd.
29. SBV concludeerde daarnaast dat er vanuit de Vennootschap sprake was van meerdere naar [A] leidende geldstromen die niet marktconform waren en tot gevolg hadden dat de Vennootschap structureel teveel voor de door haar ingekochte goederen betaalde. Over deze geldstromen is Turboned Group B.V. door Verkopers – en dus ook door [appellant sub 1] – niet geïnformeerd. Het beeld dat inmiddels is ontstaan duidt er echter wel op dat [appellant sub 1] als financieel directeur overal van op de hoogte was. Dit beeld is door (oud) werknemers van de vennootschap als zodanig bevestigd en ook [A] heeft dit onder ede bevestigd tijdens een voorlopig getuigenverhoor dat op 11 mei 2012 ten laste van hem plaatsvond.
30. Inmiddels is tevens duidelijk geworden dat [appellant sub 1] – in de periode na de vendor due diligence en vóór de Overname – door Allied Patents B.V. een octrooionderzoek heeft laten uitvoeren, waarbij is gekeken naar octrooien van concurrent ABB en hiermee verband houdende risico’s voor de productenlijn van de Vennootschap. Turboned Group B.V. en het nieuwe bestuur van de vennootschap zijn over het onderzoek en de resultaten daarvan niet door verkopers geïnformeerd, ondanks dat een substantieel gedeelte van de omzet van de vennootschap gerelateerd is aan ABB producten.
31. In juni 2012 nadat ABB uit hoofde van octrooi-inbreuk reeds tweemaal, op 15 september 2011 en 13 juni 2012, bewijsbeslag onder (dochtervennootschappen van) de Vennootschap had gelegd kwam het onderzoek van Allied Patents B.V. per toeval boven tafel. Hieruit komt duidelijk naar voren dat Verkopers reeds voor de Overname wisten dat informatie die in het kader van de vendor due diligence was verstrekt op een essentieel punt onjuist, misleidend en onvolledig was. Kennelijk moeten Verkopers hebben beseft dat de resultaten een verlagend effect op de koopprijs van de Vennootschap zouden hebben gehad en wellicht tot het afblazen van de Overname konden leiden.
(…)
D. Voorlopig getuigenverhoor
(…)
33. Verzoekers wensen door middel van het verzochte voorlopige getuigenverhoor onder andere duidelijkheid te verkrijgen over (i) de kennis die [appellant sub 1] van de hierboven genoemde gang van zaken had, (ii) de rol die [appellant sub 1] als oud-bestuurder, oud-aandeelhouder en (inmiddels voormalig) commissaris van de Vennootschap hierbij heeft gespeeld, (iii) de wijze waarop de verkrijging van productietekeningen in de administratie van de Vennootschap is verwerkt, en (iv) de wijze waarop [appellant sub 1] het vendor due diligence en het octrooionderzoek heeft opgezet.’
3.1.4.
Turboned is op 2 januari 2013 in staat van faillissement verklaard. Op 15 oktober 2013 is ook Turboned Group in staat van faillissement verklaard.
3.1.5.
Het Algemeen Dagblad (verder: AD) heeft op 12 januari 2013 een artikel gepubliceerd met onder meer de volgende inhoud:
Het faillissement van het Zwijndrechtse bedrijf Turboned lijkt te zijn veroorzaakt door een geval van bedrijfsspionage, waarbij medewerkers van concurrent ABB gestolen technische informatie doorverkochten aan medewerkers van Turboned.
(…) Ondertussen was Turboned in 2009 overgenomen door Fortis Private Equity, nu ABN AMRO participaties. Dat zag grote mogelijkheden in het bedrijf, dat onder de terugtredende directeuren [A] en [appellant sub 1] uitgegroeid was tot een van de marktleiders op het gebied van onderhoud en reparatie van turbochargers.’.
3.2.
[appellanten] hebben in eerste aanleg gevorderd, voor zover in hoger beroep nog van belang, te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] sedert oktober 2012 onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld en dat de aantijgingen en beschuldigingen van [geïntimeerde] aan hun adres zijn te kwalificeren als smaad. Zij hebben voorts gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen een door hen bij hun gewijzigde eis geformuleerde schriftelijke verklaring af te geven en aan hen een schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, overwogen als volgt. [appellanten] hebben, ter onderbouwing van hun stellingen dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door hen te beschuldigen van misleiding en betrokkenheid bij c.q. wetenschap van omkoping en boekhoudfraude, gewezen op het verzoekschrift en op het in het AD verschenen artikel. Het verzoekschrift is ingediend door Turboned en Turboned Group. [appellanten] hebben onvoldoende onderbouwd waarom [geïntimeerde] persoonlijk verantwoordelijk zou zijn voor de inhoud van dit verzoekschrift. Gesteld noch gebleken is dat het verzoekschrift door toedoen van [geïntimeerde] is gepubliceerd of anderszins openbaar is gemaakt zodat geen sprake is van een publicatie in de zin van artikel 6:167 BW. In het verzoekschrift staat dat verzoekers duidelijkheid wensen te verkrijgen over de kennis die [appellant sub 1] had van de in dat verzoekschrift geschetste gang van zaken en zijn de rol daarbij als oud-bestuurder, oud-aandeelhouder en voormalig commissaris. Van beschuldigingen gepresenteerd als feiten is geen sprake. Het indienen van het verzoekschrift kan gelet op een en ander niet als onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] jegens [appellanten] worden aangemerkt. [appellanten] hebben niet gesteld dat [geïntimeerde] op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de publicatie van het artikel in het AD zodat ook het verschijnen van dit artikel niet als onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] jegens [appellanten] kan worden beschouwd. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten die zijn gevallen aan de zijde van [geïntimeerde] .
3.3.
[appellanten] vorderen in dit hoger beroep, na wijziging van eis, zakelijk weergegeven:
( a) te verklaren voor recht dat de in het verzoekschrift vermelde beschuldigingen jegens hen onrechtmatig zijn;
( b) te verklaren voor recht dat het verzoekschrift is opgesteld in strijd met artikel 21 Rv;
( c) [geïntimeerde] te veroordelen de door hen bij hun akte houdende wijziging van eis geformuleerde verklaring en rectificatie te ondertekenen en aan hen af te geven;
( d) [geïntimeerde] te veroordelen om aan hen te vergoeden de schade, nader op te maken bij staat,
een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
3.4.
Namens [geïntimeerde] is ter gelegenheid van het pleidooi nog aangevoerd dat uit de memorie van grieven niet duidelijk wordt wat [appellanten] vorderen. Het hof gaat hieraan voorbij. In de afsluiting van de memorie van grieven wordt gevraagd te beslissen overeenkomstig de eis in de appeldagvaarding. Het is op deze wijze voldoende kenbaar dat dient te worden beslist op de eis zoals geformuleerd in de appeldagvaarding. Voor zover [geïntimeerde] ter gelegenheid van het pleidooi nog bezwaar heeft gemaakt tegen de in de appeldagvaarding vervatte eisvermeerdering dient dat bezwaar als tardief te worden verworpen. De eisvermeerdering, bestaande uit de toevoeging van de hiervoor onder (b) weergegeven vordering, ligt bovendien zozeer in het verlengde van het reeds in eerste aanleg gevorderde dat niet kan worden gezegd dat met de eisvermeerdering aan [geïntimeerde] een feitelijke instantie wordt ontnomen.
3.5.
Het bezwaar dat [geïntimeerde] heeft gemaakt tegen de eiswijziging ter gelegenheid van het pleidooi, zal het hof wel honoreren. [appellanten] hebben in die akte de verklaring die [geïntimeerde] dient af te geven, in vergelijking met de in de appeldagvaarding geformuleerde verklaring, uitgebreid met een aantal nieuwe onderwerpen. Dit is als een vermeerdering van eis aan te merken. [geïntimeerde] merkt terecht op dat daarvoor ter gelegenheid van het pleidooi in beginsel geen plaats meer is. [appellanten] hebben niet aangevoerd waarom dat in dit geval anders zou liggen. Het hof zal de eisvermeerdering dan ook niet toelaten en de verklaring zoals geformuleerd in de appeldagvaarding tot uitgangspunt nemen. Het hof volgt [geïntimeerde] overigens niet in zijn bewering dat de eiswijziging ter gelegenheid van het pleidooi ook inhoudt dat [appellanten] enkele van hun vorderingen zoals vermeld in de appeldagvaarding jegens hem hebben ingetrokken. Daartoe geeft de inhoud van deze akte geen aanleiding.
3.6.
Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] onvoldoende hebben onderbouwd dat [geïntimeerde] persoonlijk verantwoordelijk is voor de inhoud van het verzoekschrift. Het hof overweegt naar aanleiding van deze grief het volgende. Het verzoekschrift is ingediend door Turboned en Turboned Group. [geïntimeerde] is als (middellijk) bestuurder van Turboned bij het opstellen en indienen daarvan betrokken. Van toewijzing van enige vordering jegens [geïntimeerde] kan dan ook slechts sprake zijn indien hem ter zake een ernstig persoonlijk verwijt treft. [appellanten] hebben niet voldoende gesteld om te concluderen dat daarvan sprake is. De enkele stelling dat de beschuldigingen mede van [geïntimeerde] afkomstig zijn is te weinig concreet om te concluderen dat [geïntimeerde] als bestuurder van Turboned een ernstig persoonlijk verwijt treft. [appellanten] zijn op geen enkele wijze ingegaan op de vraag of [geïntimeerde] als bestuurder van Turboned in redelijkheid een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor als het onderhavige heeft kunnen ondersteunen. Dat [geïntimeerde] samen met anderen slechts het oogmerk had om door middel van smaad geld van [appellanten] los te krijgen is voorts op geen enkele wijze onderbouwd. De grief faalt.
3.7.
De grieven 2 tot en met 6 betreffen het oordeel van de rechtbank dat het indienen van het verzoekschrift niet kan worden gezien als onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] jegens [appellanten] en tegen de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid. [appellanten] voeren bij deze grieven aan dat het verzoekschrift harde beschuldigingen bevat die als feiten zijn gepresenteerd, althans dat de inhoud van de daarop gerichte stellingen veel verder gaat dan noodzakelijk. Zij voeren voorts aan dat wel sprake is van een publicatie als bedoeld in artikel 6:167 BW. De beschuldigingen zouden kenbaar zijn gemaakt aan (ex-)werknemers van Turboned. Bovendien hebben vertegenwoordigers van derden die de getuigenverhoren hebben bijgewoond en de aldaar aanwezige getuigen en advocaten kennis kunnen nemen van de beschuldigingen. Turboned heeft de beschuldigingen ook middels een brief van 7 december 2012 aan haar relaties kenbaar gemaakt. Grief 7 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat ten aanzien van het in het AD verschenen artikel geen sprake is van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] jegens [appellanten] De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof overweegt als volgt.
3.8.
Een voorlopig getuigenverhoor dient ertoe om feiten die zijn betwist en die tot een beslissing in een (aanhangig te maken) geschil kunnen leiden, op te helderen. Een partij kan door middel van een voorlopig getuigenverhoor bewijs veilig stellen en/of haar procespositie beter beoordelen. In het onderhavige verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt onder de kopjes ‘A. Inleiding’ en ‘D. Voorlopig getuigenverhoor’ uitdrukkelijk gewezen op de hiervoor omschreven doelen. De tekst van het verzoekschrift is voor het overige ingedeeld in de hoofstukken ‘B. Feiten’ en ‘C. Geschil’. De ‘beschuldigingen’ die door [appellanten] onrechtmatig worden geacht, zijn in het verzoekschrift opgenomen onder het kopje ‘C. Geschil’. Voor de lezer is aldus voldoende duidelijk dat de ‘beschuldigingen’ nog bewezen moeten worden, en met name, zo blijkt uit paragraaf 33 van het verzoekschrift, dat de betrokkenheid van [appellant sub 1] bij een en ander nog opgehelderd dient te worden. Er is in het verzoekschrift dan ook geen sprake van het presenteren van beschuldigingen als feiten, zoals [appellanten] aanvoeren. De tekst van het verzoekschrift en de strekking daarvan geven daarvoor onvoldoende aanleiding. [appellanten] hebben evenmin concreet aangegeven op welke punten de tekst verder gaat dan redelijkerwijs noodzakelijk is voor een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor. De inhoud van het verzoek is dan ook op zichzelf genomen niet onrechtmatig jegens [appellanten]
3.9.
[appellanten] stellen in de inleiding op hun grieven dat geen enkele getuige in het voorlopig getuigenverhoor iets ten nadele van hen heeft verklaard. Zij wijzen erop dat namens de curator in het faillissement van Turboned en Turboned Group na afloop van de getuigenverhoren is erkend dat [appellant sub 1] ten onrechte is beschuldigd van actieve betrokkenheid bij onregelmatigheden. Dit alles met de kennelijke bedoeling te onderstrepen dat [appellanten] ook in het geheel geen blaam treft met betrekking tot de beweerdelijk onrechtmatige gedragingen. Het hof leidt hieruit af dat [appellanten] op het eerste oog geen schade hebben ondervonden van de getuigenverhoren die na het honoreren van het verzoek zijn gehouden. [appellanten] hebben in dit verband nog erop gewezen dat de inhoud van het verzoek ter kennis is gekomen van de getuigen en hun advocaten en van derden die bij het getuigenverhoor aanwezig waren, waaronder vertegenwoordigers van ABB en van diverse banken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt echter niet in te zien dat [appellanten] daardoor zijn benadeeld: de getuigen hebben naar hun zeggen immers niets ten nadele van hen verklaard en hebben, naar valt aan te nemen, aldus niet bevestigd dat [appellanten] bij enige in het verzoek beschreven misstand betrokken zijn geweest.
3.10.
Evenmin is gebleken dat [geïntimeerde] (onrechtmatige) mededelingen heeft gedaan aan (ex-) werknemers van Turboned of Turboned Group. Dat kan in elk geval niet worden afgeleid uit de daartoe door [appellanten] overgelegde productie.
3.11.
[appellanten] hebben niet aangevoerd dat [geïntimeerde] betrokken is geweest bij de totstandkoming van het artikel in het AD, laat staan dat zij hebben toegelicht op welke wijze hij daaraan zouden hebben bijgedragen. Van enig onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] inzake de publicatie van dit artikel is dan ook niet gebleken.
3.12.
Ook de stellingen van [appellanten] omtrent het verzenden en publiceren van de brief van 7 december 2012 leidt niet tot de conclusie dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellanten] hebben niet aangevoerd dat [geïntimeerde] ter zake een ernstig persoonlijk verwijt treft. De brief bevat voorts geen beschuldiging aan het adres van [appellant sub 1] persoonlijk. Daarbij is van belang dat [appellanten] niet (gemotiveerd) hebben betwist dat de brief kennelijk tot doel had het informeren van de relaties van Turboned dat zij haar bedrijfsactiviteiten (grotendeels) had beëindigd hetgeen tot haar faillissement zou leiden. Daarbij heeft zij een toelichting gegeven, inhoudende dat ABB “legal actions” heeft ondernomen jegens Turboned in verband met “alleged illegal activities by the previous managers/shareholders” en dat het voorlopige resultaat van nader onderzoek “confirmed certain material allegations of ABB”. [appellanten] hebben niet betwist dat de strekking van deze toelichting juist is. Tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] hebben [appellanten] bovendien niet aangetoond dat bij de ontvangers van de brief en de “Daily collection of maritime press clippings 2012-343” wetenschap bestond van het feit dat [appellant sub 1] in het verleden aandeelhouder van Turboned is geweest. Zijn bewijsaanbod ziet hierop niet.
3.13.
[appellanten] hebben niet concreet gemaakt op welke andere wijze [geïntimeerde] beschuldigingen jegens hen bekend heeft gemaakt. Het hof gaat dan ook voorbij aan de slechts in algemene bewoordingen in randnummer 5.3 van de memorie van grieven geformuleerde stelling dat [geïntimeerde] al dan niet tezamen met anderen doelbewust beschuldigingen jegens [appellanten] heeft verspreid en/of een smaadcampagne tegen hen heeft gevoerd. Nu niet is gebleken van enig onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] , is er geen grond voor toewijzing van de hiervoor in rechtsoverweging 3.3 onder a, c en d omschreven vorderingen.
3.14.
[appellanten] hebben bij de onderhavige grieven nog aangevoerd dat de onderzoeksverslagen en verklaringen als genoemd in randnummer 4.40 van de memorie van grieven de beschuldigingen in het verzoekschrift niet kunnen dragen zodat geconcludeerd kan worden dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is opgesteld in strijd met artikel 21 Rv. Zij hebben in hoger beroep een daartoe strekkende verklaring voor recht gevorderd (zie rechtsoverweging 3.3 onder b). [appellanten] hebben in dit verband ter gelegenheid van het pleidooi nog gewezen op de door hen overgelegde uitspraak van het Hof van Discipline van 26 oktober 2015.
3.15.
Het hof overweegt naar aanleiding van deze stelling het volgende. [appellanten] hebben niet aangevoerd dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zou zijn afgewezen indien een en ander wel op juiste wijze zou zijn gepresenteerd. Het door hen gestelde handelen in strijd met artikel 21 Rv heeft dan ook niet in deze zin tot schade aan hun zijde geleid. Van [appellanten] kan tegen deze achtergrond worden verlangd dat zij, ook en misschien wel juist in het geval dat een klacht met dezelfde strekking reeds door het Hof van Discipline is gehonoreerd en ter zake aan de advocaat van Turboned en Turboned Group een waarschuwing is gegeven, aangeven waarom zij belang hebben bij een verklaring voor recht dat is gehandeld in strijd met artikel 21 Rv. Nu zij dat hebben nagelaten, gaat het hof bij gebrek aan belang aan hun stellingen ter zake voorbij. Het is immers niet gebleken dat zij belang hebben bij de gevorderde verklaring voor recht.
3.16.
Een en ander brengt mee dat de grieven 2 tot en met 7 falen. De grieven 8 en 9 bouwen voort op deze grieven en falen eveneens.
3.17.
Grief 10 luidt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat onvoldoende is onderbouwd dat [geïntimeerde] gehouden is de renteclaim aan [appellanten] te vergoeden. De grief strandt alleen al omdat [appellanten] in hoger beroep geen vordering ter zake rente jegens [geïntimeerde] hebben ingesteld.
3.18.
Het hof overweegt nog dat [geïntimeerde] in eerste aanleg en ook thans hebben betwist dat [appellanten] door enig handelen van zijn zijde schade hebben geleden. [appellanten] stellen daar bij grief 11 tegenover dat [appellant sub 1] en zijn gezin door de beschuldigingen emotioneel zijn geraakt en dat de reputatie van [appellant sub 1] is aangetast omdat de beschuldigingen zich ‘als een olievlek hebben verspreid door Nederland en de rest van de maritieme wereld’. Het hof overweegt dat [appellanten] met deze algemeen geformuleerde stellingen onvoldoende concreet hebben gemaakt dat zij schade hebben ondervonden. Grief 11 faalt dan ook, niet alleen omdat niet is gebleken van enig onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] , maar ook omdat niet concreet is gebleken van enige schade.
3.19.
[appellanten] hebben geen bewijs aangeboden van concrete feiten die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden dan hiervoor genomen. Hun bewijsaanbod zal worden gepasseerd.
3.20.
De grieven falen. Er is geen grond voor toewijzing van enig onderdeel van het gevorderde. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partijen worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 308,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan, en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, C.G. Kleene-Eijk en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.