ECLI:NL:GHAMS:2016:2675

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
200.135.471/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot betaling in euro's en dollars

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Amsterdam was toegewezen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.J.F. Nieuwenhuis, vorderde een bedrag van $ 230.000,= en een bedrag van € 233.289,= van de geïntimeerde, Thyssen Schachtbau International B.V., vertegenwoordigd door mr. R.G. Prakke. Het hof oordeelde dat de vordering van de appellant van $ 230.000,= alsnog zal worden toegewezen, maar dat het bedrag van € 233.289,= niet opnieuw in dollars zal worden toegewezen, omdat de rechtbank dit bedrag netto had toegewezen en er geen grieven tegen dit oordeel waren ingediend door de partijen. Het hof heeft geoordeeld dat de wettelijke rente over de bedragen verschuldigd is vanaf de data die in de uitspraak zijn genoemd. De proceskosten zijn toegewezen aan de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, Thyssen BV. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank vernietigd en opnieuw beslist, waarbij het de appellant in het gelijk heeft gesteld voor een deel van zijn vorderingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.135.471/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/420679/HA ZA 09-633
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 juli 2016
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ( [land] ),
appellant in principaal appel,
tevens geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. W.J.F. Nieuwenhuis te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THYSSEN SCHACHTBAU INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Amsterdam ,
geïntimeerde in principaal appel,
tevens appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. R.G. Prakke te Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellant] en Thyssen BV genoemd.
Het hof heeft op 1 maart 2016 een tweede tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot dan toe wordt naar dat arrest (verder ook: het tweede tussenarrest) verwezen.
Vervolgens hebben [appellant] en (daarna) Thyssen BV een akte, met producties, genomen.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
In overweging 2.1.8 van het tweede tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat de vordering van [appellant] van $ 230.000,= alsnog zal worden toegewezen. In overweging 2.2.4 van dat arrest heeft het hof geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het toewijsbaar geachte bedrag van € 233.289,= (drie keer $ 115.000,= tegen een koers van € 0,6762) netto (in plaats van bruto) heeft toegewezen en dat daaruit volgt dat ook het alsnog toe te wijzen bedrag van $ 230.000,= bruto zal worden toegewezen. Teneinde vergissingen in het thans uit te spreken veroordelende dictum te voorkomen, heeft het hof [appellant] verzocht bij akte aan te geven welk bedrag of welke bedragen Thyssen BV hem in zijn visie op basis van de in beide tussenarresten gegeven beslissingen precies verschuldigd is, met bepaling dat Thyssen BV daarop vervolgens zal kunnen reageren. Partijen hebben zich vervolgens te dezen uitgelaten.
2.2.
Niet alleen heeft Thyssen BV zich niet verzet tegen de door [appellant] in appel gedane eiswijziging, hierin bestaande dat [appellant] thans betaling in dollars en niet langer in euro’s vordert, zij heeft daartegen bij memorie van antwoord bovendien geen inhoudelijk verweer gevoerd. Waar zij dat in haar na het tweede tussenarrest genomen akte alsnog doet, zal het hof dat verweer - als tardief gevoerd - passeren. Het ingevolge het tweede tussenarrest alsnog toe te wijzen bedrag van $ 230.000,= zal dan ook in dollars worden toegewezen.
2.3.
Echter, omdat de rechtbank overeenkomstig de toenmalige eis van [appellant] het door haar toewijsbaar geachte bedrag van $ 345.000,= in euro’s (€ 233.289,=) heeft toegewezen en geen van partijen daartegen een grief heeft gericht, ziet het hof geen aanleiding dat deel van de vordering alsnog in dollars toe te wijzen, te minder nu tussen partijen vaststaat dat Thyssen BV aan het bestreden eindvonnis heeft voldaan.
2.4.
Omdat de rechtbank voormeld bedrag netto heeft toegewezen, althans heeft beoogd dat te doen, en het hof heeft geoordeeld dat dit bedrag bruto dient te worden betaald, zal het hof om praktische redenen niet alleen het bestreden tussenvonnis maar ook het bestreden eindvonnis vernietigen en beslissen als na te melden.
2.5.
Ten aanzien van de wettelijke rente overweegt het hof het volgende. Uit overweging 3.4.4 van het tussenarrest van 29 juli 2014 (verder: het eerste tussenarrest) blijkt dat Thyssen BV vanaf 9 april 2008 wettelijke rente verschuldigd is. Gelet op hetgeen [appellant] onder 14 van zijn akte na het tweede tussenarrest heeft gesteld, zal het hof deze rente niet toewijzen over iedere verschuldigde termijn, maar over het totaal toewijsbare bedrag. Over het bij het eindvonnis toegewezen bedrag van € 233.289,= netto is, zo staat tussen partijen vast, over de periode van 5 september 2008 tot de dag der voldoening een bedrag aan wettelijke rente betaald van € 43.474,84. Over de periode vanaf 9 april 2008 tot 5 september 2008 dient Thyssen BV alsnog wettelijke rente te voldoen, maar nu (in dollars) over $ 345.000,= (bruto). Eveneens dient Thyssen BV de wettelijke rente vanaf 9 april 2008 over het alsnog toe te wijzen bedrag van $ 230.000,= (bruto) te voldoen. Thyssen BV zal daartoe worden veroordeeld.
2.6.
Voor wat betreft de koersschade geldt dat [appellant] deze niet langer vordert.
2.7.
Thyssen BV zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg.
2.8.
Zoals in overweging 2.4 van het tweede tussenarrest aangekondigd, zullen Thyssen BV en [appellant] , als de in zoverre grotendeels in het ongelijk respectievelijk in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het principaal appel respectievelijk het incidenteel appel, een en ander voor zover die kosten zijn gevallen tot het eerste tussenarrest en zullen alle na dat arrest gevallen kosten in verband met de resultaten van de bewijsleveringen tussen partijen aldus worden gecompenseerd dat ieder de eigen kosten zal hebben te dragen.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt de onder zaaknummer 20679/HA ZA 09-633 gewezen vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2009 en 15 mei 2013, waarvan beroep, en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Thyssen BV om aan [appellant] te betalen:
i) een bedrag van € 233.289 (bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 september 2008 tot de dag der voldoening, met dien verstande dat wordt verstaan dat Thyssen BV te dezen reeds € 233.289,= in hoofdsom en € 43.474,84 aan wettelijke rente aan [appellant] heeft betaald;
ii) een bedrag van $ 230.000,= (bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 april 2008 tot de dag ter voldoening;
iii) de wettelijke rente over een bedrag van $ 345.000,= (bruto) vanaf 9 april 2008 tot 5 september 2008;
veroordeelt Thyssen BV in de kosten van het geding in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 5.023,44 aan verschotten en € 15.480,= voor salaris van de advocaat;
verwijst Thyssen BV in de kosten van het principaal appel, aan de zijde van [appellant] tot aan het eerste tussenarrest gevallen en begroot op € 1.645,82 wegens verschotten en € 9.789,= wegens salaris van de advocaat;
verwijst [appellant] in de kosten van het incidenteel appel, aan de zijde van Thyssen BV tot aan het eerste tussenarrest gevallen en begroot op € 4.894,50 wegens salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert alle overige proceskosten in principaal appel en incidenteel appel aldus dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, M.A. Goslings en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.