ECLI:NL:GHAMS:2016:2665

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
200.184.313/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling tussen grootmoeder en kleinkinderen

In deze zaak heeft de grootmoeder (hierna: de oma) verzocht om een omgangsregeling met haar kleinkinderen, die bij hun moeder wonen. De oma is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin haar verzoek om een omgangsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de omgang tussen de oma en de kinderen in strijd zou zijn met hun belangen, gezien de spanningen tussen de ouders en de grootouders. De oma heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omgang schadelijk zou zijn voor de kinderen en heeft verzocht om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming om de situatie te beoordelen.

De moeder van de kinderen heeft in haar verweerschrift aangegeven dat de omgang met de oma niet in het belang van de kinderen is, en dat er in het verleden problemen zijn geweest die de omgang hebben beïnvloed. De vader van de kinderen heeft eveneens verklaard dat de omgang veel onrust heeft veroorzaakt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ter zitting aangegeven dat de situatie zorgelijk is en dat er mogelijk loyaliteitsproblemen bij de kinderen zijn.

Het hof heeft geoordeeld dat het onvoldoende is voorgelicht over de gevolgen van het beëindigen van het contact tussen de oma en de kinderen. Het hof heeft daarom besloten om de Raad te verzoeken onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling en de belemmerende factoren. In afwachting van dit onderzoek is iedere verdere beslissing omtrent de omgangsregeling aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 5 juli 2016
Zaaknummer: 200.184.313/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/226626/FA RK 15-2980
in de zaak in hoger beroep van:
[de oma] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.J.E.J. Coenraad te Zandvoort,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. B.F. Eblé te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de oma en de moeder genoemd.
1.2.
De oma is op 21 januari 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 oktober 2015 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/226626/FA RK 15-2980.
1.3.
De moeder heeft op 8 maart 2016 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De oma heeft op 24 en 25 mei 2016 nadere stukken ingediend.
1.5.
De moeder heeft op 1 juni 2016 een nader stuk ingediend.
1.6.
De zaak is op 3 juni 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de oma, bijgestaan door haar advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer [X] (hierna: de vader);
- de heer M. Tiessen, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).

2.De feiten

De moeder en de vader (hierna tezamen: de ouders) zijn [in] 2008 gehuwd. Voorafgaand aan dit huwelijk is uit hun relatie geboren [A] (hierna: [kind a] ) [in] 2005. Uit hun huwelijk is geboren [B] (hierna: [kind b] ) [in] 2009 ( [kind a] en [kind b] hierna tezamen ook te noemen: de kinderen). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven bij de ouders.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de oma een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat zij omgang heeft met de kinderen gedurende twee dagen per week, van woensdagmiddag na school tot vrijdagochtend naar school en gedurende de helft van de vakanties, afgewezen.
3.2.
De oma verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zo nodig onder aanvulling van de gronden haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen, dan wel een onderzoek door de Raad te gelasten voor het herstel van de omgang.
3.3.
De moeder verzoekt in principaal hoger beroep het door de oma ingestelde hoger beroep af te wijzen. In (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep verzoekt de moeder – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen, onder wijziging van gronden.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In principaal en incidenteel hoger beroep:
4.1.
Op grond van artikel 1:377a lid 1 BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Voor zover de moeder ter zitting in hoger beroep alsnog heeft bedoeld op te komen tegen de overweging van de rechtbank dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de kinderen en de oma, overweegt het hof hieromtrent als volgt. Ook in hoger beroep is komen vast te staan dat de oma tot oktober 2014 regelmatig op de kinderen heeft gepast. Na de geboorte van [kind a] (in 2005) heeft de oma twee dagen per week op haar gepast, vanwege het werk van de moeder in de apotheek. Toen [kind b] (in 2009) werd geboren is de moeder gedurende vier jaar gestopt met werken in de apotheek. Hoewel opvang van de kinderen in deze periode niet nodig was op structurele basis, hebben de kinderen in deze periode nog wel regelmatig bij de oma verbleven in de weekenden en in de vakanties. Vanaf begin 2014 is de moeder weer gaan werken in de apotheek, gedurende twee dagen per week. De moeder heeft de oma toen weer ingeschakeld om op te passen, totdat zij de omgang in oktober 2014 heeft stopgezet. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de kinderen daardoor een band met de oma hebben opgebouwd, die moet worden aangemerkt als een nauwe persoonlijke betrekking. De rechtbank heeft de oma derhalve terecht ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
4.2.
Aan de orde is de vraag of de rechtbank terecht het verzoek van de oma om een omgangsregeling te bepalen tussen haar en de kinderen heeft afgewezen.
Op grond van artikel 1:377a lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter kan de persoon die in nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.3.
De oma is van mening dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek een omgangsregeling vast te stellen heeft afgewezen en voert daartoe onder meer het navolgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte, zonder nadere onderbouwing, overwogen dat het spanningsveld tussen de moeder en de oma nadeel zal opleveren voor de geestelijke gezondheid en ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank is daarmee voorbij gegaan aan de gevolgen die het verbreken van het contact voor de geestelijke gezondheid van de kinderen zal hebben. Dit geldt temeer nu de kinderen in het verleden ook het contact met de andere grootouders is ontzegd. De oma heeft vanaf de geboorte van haar kleinkinderen op structurele basis op de kinderen gepast en de kinderen hebben daarnaast regelmatig in de weekenden en tijdens de vakanties bij haar gelogeerd. De oma en de kinderen hebben derhalve een innige band, welke band nu al meer dan een jaar door de moeder wordt doorbroken. De moeder stelt dat de reden hiervoor is dat er in haar jeugd situaties hebben gespeeld die moeilijk waren. Hoewel de oma inmiddels gescheiden is van de opa, hebben de opa en de oma weer contact met elkaar. Voornoemde zaken zijn echter nooit eerder reden geweest voor de moeder om de kinderen bij de oma weg te houden. Een onderzoek door de Raad is geboden om vast te stellen wat het effect op de kinderen is van het verstoren van de band tussen de kinderen en de oma. Indien uit dit onderzoek blijkt dat omgang in het belang van de kinderen is, dient de moeder zich daar naar te voegen. Het contact zou in dat geval wel langzaam dienen te worden opgebouwd, nu er al meer dan een jaar geen contact meer is geweest. De oma staat ervoor open dat de opa niet bij de omgang met de kinderen aanwezig is, dan wel dat het contact plaatsvindt op een door de moeder aan te wijzen neutrale plek, aldus haar stellingen.
4.4.
De moeder is van mening dat de rechtbank terecht het verzoek van de oma om een omgangsregeling vast te stellen heeft afgewezen en voert daartoe onder meer het volgende aan. De relatie tussen haar en haar ouders is geheel verstoord; dit is te wijten aan het wangedrag van haar ouders in de tijd dat zij en haar zus nog thuis woonden. De omgang tussen de oma en de kinderen is in oktober 2014 beëindigd, toen de kinderen huilend aan hun ouders vertelden dat de oma hen had verboden te praten over het verblijf van de opa in haar woning. De moeder betwist dat de opa thans bij zijn zoon zou wonen; hij verblijft gewoon nog steeds bij de oma. Haar ouders zijn immers slechts om financiële redenen uit elkaar gegaan. Ook al zou de opa niet meer in beeld zijn, dan nog kan omgang niet meer in het belang van de kinderen worden geacht. Daarvoor is er teveel gebeurd en teveel gelogen, ook toen de moeder en haar zus nog thuis woonden. De moeder wil niet dat haar kinderen hetzelfde gebeurt als haar is overkomen. De kinderen zullen voor hun lichamelijke en zedelijke gezondheid moeten vrezen in geval een omgangsregeling gedwongen wordt opgelegd. Bovendien zou dit ernstige psychologische problemen bij de moeder veroorzaken. Nu de oma haar verzoek alleen heeft gericht tegen de moeder, zal het lastig worden een eventueel op te leggen omgangsregeling te effectueren. De vader zal immers geen omgang toestaan tussen de oma en de kinderen. [kind a] heeft te kennen gegeven geen omgang meer met de oma te willen, zodat het verzoek van de oma ook om die reden terecht is afgewezen. De oma kan zich niet neerleggen bij de weigering van de ouders om de kinderen nog langer bij haar te laten verblijven. Dit leidt tot stalking van de kinderen door de oma bij school en zwemles. Dit maakt de kinderen zenuwachtig en onrustig, hetgeen niet in hun belang is, aldus de moeder.
4.5.
De vader is eveneens van mening dat de rechtbank terecht het verzoek van de oma om een omgangsregeling vast te stellen heeft afgewezen. De omgang heeft veel onrust en spanningen bij de kinderen veroorzaakt, doordat zij moesten liegen van de oma. Het is van groot belang dat er weer rust komt, aldus de vader.
4.6.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat deze situatie kan worden vergeleken met een echtscheiding, hetgeen zorgelijk is. De oma en de ouders hebben de kinderen in een positie gebracht waarin zij worden gedwongen te kiezen. De Raad adviseert de oma en de ouders hulp te gaan zoeken, zodat zij hun volwassenproblematiek kunnen oplossen. De kinderen gaan immers op termijn last hebben van deze situatie. Een gedwongen omgangsregeling kan op dit moment niet in het belang van de kinderen worden geacht, omdat de kinderen dan waarschijnlijk loyaal zullen blijven aan de ouders. Een raadsonderzoek zal hoogstwaarschijnlijk aantonen dat er loyaliteitsproblemen zijn bij de kinderen. Een dergelijk onderzoek zal derhalve niet direct iets oplossen, aldus de Raad.
4.7.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht zich thans onvoldoende voorgelicht omtrent (onder meer) de vraag wat het effect op de kinderen is van het beëindigen van het contact met de oma, alsmede in hoeverre omgang met de oma in het belang van de kinderen is. Het hof behoeft daarover nadere informatie alvorens een beslissing te kunnen geven op het verzoek van de oma.
Het hof zal de Raad verzoeken om, met inachtneming van het voorgaande, onderzoek te verrichten aan de hand van de volgende vragen:
  • Welke mogelijkheden zijn er voor een omgangsregeling tussen de kinderen en de oma?
  • Wat zijn belemmerende factoren voor de omgangsregeling? Zijn deze op te heffen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
  • Indien er mogelijkheden zijn voor een omgangsregeling: hoe dient de omgang qua vorm en frequentie, in het belang van de kinderen, vorm gegeven te worden?
Het hof verzoekt de Raad bij de beantwoording van de vragen alle relevante omstandigheden in aanmerking te nemen en zo nodig een gedragsdeskundige in te schakelen. Tenslotte wordt de Raad verzocht het hof omtrent de resultaten van het onderzoek schriftelijk te rapporten en te adviseren.
4.8.
In afwachting van het raadsonderzoek zal iedere verdere beslissing omtrent de omgangsregeling worden aangehouden.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
alvorens verder te beslissen,
verzoekt de Raad onderzoek te verrichten zoals omschreven onder 4.7;
houdt de behandeling van de zaak pro forma aan tot
23 oktober 2016met het verzoek aan de Raad het hof omtrent de resultaten van het onderzoek uiterlijk tien dagen voorafgaande aan voornoemde datum schriftelijk verslag uit te brengen;
bepaalt dat partijen, hun raadslieden, de vader en de Raad zullen worden opgeroepen tegen een nader te bepalen zittingsdatum.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A. van Haeringen en mr. J. Louwinger-Rijk in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.