ECLI:NL:GHAMS:2016:2657

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
200.177.325/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tafriq echtscheiding en bruidsgave tussen vrouw en man

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam inzake de echtscheiding en de bruidsgave. De vrouw is op 23 september 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 juni 2015, waarin de rechtbank oordeelde dat de man aan de vrouw het equivalent van 20.000 Iraakse Dinar moest betalen. De vrouw verzoekt in hoger beroep om dit bedrag te verhogen naar de waarde in goud van de bruidsgave, terwijl de man de eerdere beschikking wil laten bekrachtigen. De partijen zijn in 1985 in Irak gehuwd en hun huwelijk is op 9 december 2014 ontbonden. De vrouw heeft in 2007 een verzoek tot echtscheiding ingediend, maar deze is nooit ingeschreven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de uitgestelde bruidsgave in goud, omdat het gaat om een tafriq echtscheiding. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling van de vrouw dat er sprake is van een talaq, en houdt het ervoor dat de tafriq echtscheiding van toepassing is. Het hof verzoekt het Internationaal Juridisch Instituut om advies over de vraag of de man ook bij een tafriq echtscheiding in beginsel gehouden is de uitgestelde bruidsgave te voldoen gewaardeerd in goud. De verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 5 juli 2016
Zaaknummer: 200.177.325/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/557707 / FA RK 14-329 (HH/DC)
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. P. Tijsterman te Uithoorn,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , Groot-Brittanië,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.P.J. Hendrikx te Mijdrecht.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 23 september 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 juni 2015 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/557707 / FA RK 14-329 (HH/DC).
1.3.
De man heeft op 19 november 2015 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 18 februari 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1985 te Al-Kut, Irak, gehuwd. Uit hun huwelijk zijn drie –thans meerderjarige – kinderen geboren. Hun huwelijk is op 9 december 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2014 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In de op 29 december 1985 opgemaakte huwelijksakte, vertaald uit het Arabisch in het Engels, staat onder meer vermeld:
(…) a Contract of Marriage was made between them against the payment of an immediate dowry of ten thousand dinars (received) and a deferred dowry of twenty thousand dinars remaining payable by the husband on demand. (…)
2.3.
De vrouw heeft in 2007 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De daarop op 30 januari 2008 gegeven echtscheidingsbeschikking is nimmer ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
Bij de echtscheidingsbeschikking is het geschil tussen partijen met betrekking tot de bruidsgave aangehouden in afwachting van juridisch advies door het Internationaal Juridisch Instituut (IJI).
Op 22 oktober 2014 heeft het IJI advies gegeven inzake de vragen:
Is in de onderhavige zaak sprake van een talaq of van een tafriq echtscheiding?
Welke gevolgen heeft het antwoord op vraag 1 voor het recht van de vrouw op de bruidsgave?
Het IJI heeft de gestelde vragen als volgt beantwoord – verkort weergegeven:
Vraag 1:De huwelijksontbinding in het Islamitische recht kent drie verschijningsvormen. Dit zijn de verstoting (talaq), de gerechtelijke echtscheiding (tafriq) en de [voor de onderhavige zaak niet relevante] ontbinding met wederzijdse instemming (khul).
Onder verstoting is te verstaan een huwelijksontbinding op grond van de discretionaire bevoegdheid van de man het huwelijkscontract door een eenzijdige verklaring te ontbinden. Aan deze wijze van ontbinden zijn voorschriften verbonden. De talaq is de verstoting, als uiting van zijn eenzijdige wil, van de vrouw door de man.
De gerechtelijke echtscheiding is de ontbinding van het huwelijk door de rechter. Meestal geschiedt deze op verzoek van de vrouw. De gronden van deze echtscheiding zijn limitatief in de wet opgenomen, waaronder het niet voorzien in het levensonderhoud van de vrouw en onverdraaglijke samenwoning.
Een groot aantal onderwerpen van het familierecht worden beheerst door de regels van de [in het Engels] Personal Status Law van 1959. De bepalingen inzake verstoting zijn opgenomen in artikel 34 tot en met 39 van de Personal Status Law. De gerechtelijke echtscheiding is opgenomen in artikel 40 tot en met 43 van de Personal Status Law. Wanneer de gang van zaken in de onderhavige zaak wordt vergeleken met de verstoting en de gerechtelijke ontbinding in Irak, dan komt het ons voor dat aansluiting moet worden gezocht bij de gerechtelijke echtscheiding [tafriq] in het Iraakse recht, en wel een echtscheiding op verzoek van de man met als grond de onmogelijkheid om samen te leven op de voet van artikel 40 sub 1 van de Personal Status Law.
Vraag 2:De bruidsgave waar in het onderhavige geval sprake van is, is een bruidsgave waarvan een gedeelte afhankelijk wordt gesteld van echtscheiding. In deze zaak gaat het om een bruidsgave in twee delen: een deel wordt uitgekeerd bij de huwelijksvoltrekking en een deel bij de ontbinding van het huwelijk. Dit tweede deel, de zogenaamde uitgestelde bruidsgave, wordt opeisbaar op een later moment, zijnde uiterlijk het moment waarop het huwelijk door echtscheiding wordt ontbonden. Op de bruidsgave zijn de artikelen 19 tot en met 22 van de Personal Status Law van toepassing. In Irak voorziet een decreet van 1999 (Resolution no 127 (hierna: resolutie nummer 127)) erin dat de uitgestelde bruidsgave in geval van een huwelijksontbinding wordt omgezet in de waarde in goud met als peilmoment de datum van de huwelijksacte.
Zowel door Welchman [auteur van ‘Women and Muslim Family Laws in Arab States’ (2007)] als in de vertaling van de Personal Status Law door de American Bar Association wordt het woord ‘divorce’ gebruikt bij de artikelen betreffende talaq. Bij de artikelen betreffende tafriq wordt het woord ‘separation’ gebruikt. Wij hebben in de geraadpleegde literatuur verder geen aanwijzing gevonden dat de waardering in goud alleen in geval van een talaq plaatsvindt, en niet bij de tafriq. Op dit punt kunnen wij geen uitsluitsel geven. Des verzocht kunnen wij in een nader onderzoek een deskundige in het Iraakse recht betrekken.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, op het verzoek van de vrouw om het bedrag te bepalen dat de man aan de vrouw zal dienen te betalen in het kader van de terugbetaling van de bruidsgave, de man veroordeeld aan de vrouw het equivalent van 20.000 Iraakse Dinar te voldoen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het door de man aan de vrouw te betalen bedrag aan bruidsgave te bepalen op een bedrag van 20.000 Iraakse Dinar in goud per de datum van de huwelijkssluiting.
3.3.
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Het verzoek van de vrouw betreft een nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 lid 1 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Aangezien de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de echtscheiding van partijen, heeft hij op grond van artikel 4 lid 3 Rv tevens rechtsmacht ter zake van het onderhavige huwelijksvermogensrechtelijke geschil.
Geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat op het huwelijksvermogensregime van partijen Iraaks recht van toepassing is, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
4.2.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld, kort samengevat, dat in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling het regime van de zogeheten Tafriq echtscheiding moet worden toegepast en dat de vrouw om die reden geen aanspraak kan maken op een uitkering van de tussen partijen overeengekomen bruidsgave in goud, maar (slechts) op een uitkering van het equivalent van 20.000 Iraakse Dinar.
Tegen dit oordeel komt de vrouw op met twee grieven.
4.3.
In haar eerste grief stelt de vrouw zich op het standpunt dat sprake is van een Talaq, een verstoting van de vrouw door de man. In dat geval dient waardering van de bruidsgave in goud plaats te vinden. De vrouw beroept zich op Decision nummer 127 van de Revolutionary Command Council van 24 juli 1999 welke bepaling, vertaald uit het Arabisch in het Engels, onder meer inhoudt: “The woman collects her postphoned dowry, in case of divorce, estimated in gold on the date of marriage deed.”
4.4.
De man bestrijdt de stelling van de vrouw. Hij stelt zich op het standpunt dat betaling in goud alleen aan de orde kan zijn in geval van een Talaq, en van verstoting is volgens hem in het geheel geen sprake. Hij stelt het woord ‘Talaq’ nimmer te hebben uitgesproken en betwist de door de vrouw gestelde gang van zaken. Volgens de man is sprake van een Tafriq echtscheiding. Er is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 40, lid 1 van de Iraakse Personal Status Law 1959 (niet meer samen kunnen leven/meningsverschillen, ofwel: duurzame ontwrichting), een grondslag die door beide echtgenoten kan worden ingeroepen. De vrouw heeft in 2007 zelf een verzoek tot echtscheiding ingediend en ook ten aanzien van de huidige procedure heeft de vrouw het initiatief genomen (de vrouw wilde wederom zelf een verzoek tot echtscheiding indienen maar de man was haar voor). Pas nadat het rapport van het IJI was uitgebracht, heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat sprake is van Talaq. Dat maakt haar standpunt ongeloofwaardig.
4.5.Ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van Talaq heeft de vrouw verwezen naar de namens haar in eerste aanleg ingediende brief van 6 februari 2015. Daarin is toegelicht dat de man in 2004 naar Engeland is vertrokken om werk te zoeken, niet wilde dat zijn gezin overkwam, met andere vrouwen relaties had en tijdens een bezoek aan het gezin in Nederland tegenover de vrouw heeft verklaard: ‘Dit is de situatie en ik wil niet meer dat jij een last voor mij bent in mijn leven. Ik verstoot “talaq” jou hierbij’. Na het uitspreken van de verstoting is de man teruggegaan naar Engeland en heeft hij tegen de vrouw gezegd dat zij voor alle papieren van de Talaq moest zorgen en dat hij dan zou tekenen. Ter zitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat de man haar destijds in de ogen heeft gekeken, dat hij tegen haar heeft gezegd: “Jij bent op alle manieren talaq,” dat hij daarna heeft gezegd dat zij met een ander kon trouwen, dat zij vervolgens op de grond is gevallen waarna haar vriendin haar is komen troosten.
De man heeft dit gemotiveerd betwist. Volgens hem was hij niet meer welkom bij de vrouw thuis nadat hij vanwege zijn werk in 2004 naar Engeland was verhuisd. Op enig moment heeft de vrouw tegen hem gezegd: ‘we willen jou niet meer’. Daarna heeft ze in 2007 zelf een verzoek tot echtscheiding ingediend.
Het hof oordeelt als volgt. De door de vrouw geschetste – en door de man gemotiveerd weersproken - gang van zaken wordt niet ondersteund door enig bewijsmiddel. Naar eigen zeggen van de vrouw (brief van 6 februari 2015) waren de kinderen erbij aanwezig toen de man talaq uitsprak, maar de door de vrouw in eerste aanleg (productie 1 bij verweerschrift/zelfstandig verzoek) overgelegde verklaring vermeldt op dit punt niets. De vrouw heeft van haar stelling geen bewijs aangeboden, zodat voor bewijslevering verder geen plaats is. Daarbij komt dat de vrouw niet heeft weersproken de stelling van de man dat voor een rechtsgeldige Talaq ook nog inschrijving/registratie vereist is, hetgeen niet heeft plaats-gevonden.
Al met al is dus niet komen vast te staan dat sprake is van een Talaq. Het hof houdt het ervoor dat voor wat betreft de huwelijksvermogensrechtelijke gevolgen in het onderhavige geval moet worden uitgegaan van een Tafriq echtscheiding. Grief I faalt derhalve.
4.6.
Met haar tweede grief komt de vrouw op tegen het oordeel van de rechtbank dat de vrouw geen aanspraak kan maken op een uitkering in goud aangezien sprake is van een Tafriq echtscheiding (‘separation’). De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de suggestie van het IJI niet heeft gevolgd om nader onderzoek te laten verrichten naar de vraag of de waardering in goud ook in geval van Tafriq plaats vindt
Volgens de man heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat in geval van Tafriq echtscheiding geen waardering in goud plaatsvindt. Het woord Talaq wordt uit het Arabisch in het Engels vertaald als ‘divorce’ en het woord Tafriq als ‘separation.’ Alleen in geval van ‘divorce’ is sprake van waardering in goud. Dit blijkt onder meer uit de bewoordingen van de in het rapport van het IJI genoemde artikelen, uit de bewoordingen van het huwelijkscontract, en uit een door de man overgelegde (ongedateerde) verklaring van twee Iraakse advocaten (productie 4 bij dossierstuk 2C). Uit een door de man in hoger beroep overgelegde verklaring van 8 maart 2015 van de voorzitter van de Lawyers Union in de provincie Wasit, Irak, blijkt dat in geval van ‘separation,’ dus Tafriq, de vrouw de bruidsgave conform het huwelijkscontract ontvangt.
4.7.
Hoewel uit de door de man aangehaalde documenten c.q. literatuur bepaald aanwijzingen zijn te putten dat slechts in het geval van Talaq de uitgestelde bruidsgave wordt gewaardeerd in goud, en niet in het geval van een Tafriq echtscheiding, acht het hof zich, mede in aanmerking genomen de mededeling in het IJI advies dat op dit punt geen uitsluitsel kan worden gegeven, nog onvoldoende voorgelicht. Alvorens te beslissen heeft het hof behoefte aan nader advies van het IJI, zoals het IJI ook heeft aangeboden.
4.8.
Mocht grief II van de vrouw slagen, dan dienen de volgende verweren van de man nog besproken te worden:
* Partijen zijn, naar Iraaks recht, feitelijk door de eerste echtscheidingsprocedure gescheiden. Dat de echtscheiding niet is ingeschreven is in dit verband niet relevant. Het tussen partijen gesloten huwelijkscontract is daarmee vervallen. Aangezien partijen daarna geen nieuw huwelijkscontract hebben gesloten, kan de vrouw geen aanspraak meer maken op de uitgestelde bruidsgave gewaardeerd op de goudprijs van destijds. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij verwezen naar een verklaring van 1 december 2013 van een Iraakse advocaat, M.A. Al-Saddon;
* De wetgeving in Irak is inmiddels gewijzigd; de bruidsgave is thans slechts verschuldigd wanneer de man hiertoe financieel in staat is. Deze wijziging is toegevoegd aan het huwelijkscontract van partijen. De man beschikt niet over financiële reserves en is niet in staat, en dus ook niet gehouden, om de bruidsgave in goud te voldoen.
* De vrouw kan niet uitbetaling van de bruidsgave verzoeken en daarnaast ook een verzoek doen tot het voldoen van partneralimentatie. De bruidsgave is bedoeld voor levensonderhoud na echtscheiding.
Ook deze verweren geven het hof aanleiding ten aanzien van de daarop betrekking hebbende rechtsvragen advies over het Iraaks recht te vragen aan het IJI. Om redenen van procesdoelmatigheid zullen deze vragen reeds thans aan het IJI worden voorgelegd.
4.9.
Samenvattend verzoekt het hof het IJI een nader advies uit brengen naar aanleiding van de volgende vragen:
1. Is naar Iraaks recht de man ook bij een Tafriq echtscheiding in beginsel gehouden de uitgestelde bruidsgave te voldoen gewaardeerd in goud?
2. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, heeft, naar Iraaks recht, het feit dat in 2007 de Nederlandse rechter de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken (zij het dat die echtscheiding nooit is ingeschreven), nog gevolgen voor aanspraken die de vrouw kan maken op de uitgestelde bruidsgave gewaardeerd in goud?
3. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, is het juist dat de wetgeving in Irak inmiddels is gewijzigd en dat de bruidsgave, gewaardeerd in goud, slechts is verschuldigd wanneer de man daartoe financieel in staat is? Zo ja, wanneer is die wetgeving gewijzigd en hoe luidt het toepasselijke overgangsrecht?
4.10.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld op het uit te brengen nader advies van het IJI schriftelijk te reageren.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak aanhouden.
4.11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
- verzoekt het Internationaal Juridisch Instituut (IJI), gevestigd R.J. Schimmelpennincklaan 20-22, 2517 JN Den Haag, een nader schriftelijk advies uit te brengen naar aanleiding van de vragen als vermeld in rechtsoverweging 4.9;
- bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking alsmede van het procesdossier aan het IJI zal toezenden;
- bepaalt dat de behandeling van de zaak daartoe zal worden aangehouden pro forma tot zondag
4 september 2016;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. A.N. van de Beek en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. T. Mekkelholt als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.