In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 23 juni 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in Suriname in 1969 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van mishandeling van zijn zus op 20 april 2015 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk vastpakken van de haren van de zus en het meermalen slaan in het gezicht, wat leidde tot letsel en pijn. Tijdens de zitting op 21 juni 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, met uitzondering van andere tenlastegelegde feiten, waarvan de verdachte is vrijgesproken. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd en de eerder opgelegde straf van de politierechter, een geldboete van 400 euro en 8 dagen hechtenis, in geheel voorwaardelijke vorm opgelegd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De op te leggen straf is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de beslissing genomen om het vonnis van de politierechter te vernietigen en opnieuw recht te doen.