ECLI:NL:GHAMS:2016:2637

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
23-004191-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake weigering ademanalyse en rijden zonder rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1970, was beschuldigd van het niet meewerken aan een ademonderzoek en het rijden zonder rijbewijs. De feiten vonden plaats op 2 juni 2015 te Amsterdam, waar de verdachte als bestuurder van een personenauto werd aangetroffen. De politierechter had eerder op 5 oktober 2015 een vonnis uitgesproken, maar het hof vernietigde dit vonnis omdat de politierechter ten onrechte afzonderlijke straffen had opgelegd voor de twee feiten. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk een bevel had gekregen om mee te werken aan het ademonderzoek, ook al was dit niet letterlijk geformuleerd. Het hof achtte de verdachte schuldig aan beide tenlastegelegde feiten en legde een voorwaardelijke geldboete van €500,00 op, subsidiair 10 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd een taakstraf van 30 uren opgelegd, subsidiair 15 dagen hechtenis. Het hof weegt mee dat de verdachte eerder was veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet, wat in zijn nadeel werkt. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoon en draagkracht van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-004191-15
datum uitspraak: 5 juli 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 96-131703-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 2 juni 2015 te Amsterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2:
hij op of omstreeks 2 juni 2015 te Amsterdam als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs was gevorderd en/of van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, Plesmanlaan, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de politierechter ten onrechte voor de feiten 1 en 2 afzonderlijke straffen heeft opgelegd.

Bespreking van een verweer

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het onder 1 ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen omdat de verdachte geen bevel tot het meewerken aan een ademonderzoek heeft gekregen.
Naar het oordeel van het hof kan de mededeling van de verbalisant: ‘
U bent verplicht om aan deze ademanalyse mee te werken. Als u niet meewerkt pleegt u een misdrijf en krijgt u de hoogst mogelijke straf’, niet anders worden begrepen dan als een bevel zoals bedoeld in artikel 163, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Dat de verdachte niet woordelijk is ‘bevolen’ mee te werken, doet hier niet aan af. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 2 juni 2015 te Amsterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2:
hij op 2 juni 2015 te Amsterdam als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs was gevorderd en van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, Plesmanlaan, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 500,00 euro, subsidiair 10 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 maanden, beide met een proeftijd van 2 jaren voor feit 1 en 30 uren taakstraf, subsidiair 15 dagen hechtenis voor feit 2.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 500,00 euro, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren en 30 uren taakstraf, subsidiair 15 dagen hechtenis en voor feit 1 een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft een auto bestuurd terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd en hij heeft geweigerd mee te werken aan een ademonderzoek. Niet alleen heeft hij hierdoor verhinderd dat objectief kon worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate hij de veiligheid in het verkeer door zijn alcoholgebruik in gevaar heeft gebracht, maar bovendien heeft hij er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan een beslissing die het bevoegde gezag heeft genomen ter bescherming van de verkeersveiligheid. Blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 juni 2016 is hij bovendien eerder voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete, een taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden hoogte dan wel duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 179 zesde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 juli 2016.