ECLI:NL:GHAMS:2016:2488

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
200.144.406/03 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot mededelingen uit onderzoeksverslag in vereffening nalatenschap

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 29 juni 2016 een beschikking gegeven in het kader van de vereffening van de nalatenschap van [D]. De verzoeker, P.R. Dekker, in zijn hoedanigheid van vereffenaar, heeft verzocht om machtiging om mededelingen te doen uit een onderzoeksverslag dat betrekking heeft op de vennootschappen [A] en [B]. Dit verzoek is gedaan in het belang van de afwikkeling van de nalatenschap, waarbij de belastingdienst als grootste schuldeiser betrokken is. De voorzitter van de Ondernemingskamer heeft geoordeeld dat het belang van de vereffenaar om mededelingen te doen aan de erven van [D] en de belastingdienst voldoende zwaarwegend is om het verzoek toe te wijzen. De voorzitter heeft daarbij ook rekening gehouden met het feit dat er geen bezwaren zijn gemaakt door de betrokken vennootschappen [A] en [B].

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.144.406/03 OK
beschikking van de voorzitter van de Ondernemingskamer van 29 juni 2016
inzake
P.R. DEKKER, in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [D] ,
woonplaats houdend op de voet van artikel 1:14 BW te Rosmalen,
VERZOEKER,
advocaat:
mr. J. van Bekkum, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te [...] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [...] ,
VERWEERSTERS
advocaat:
mr. S.M. Marges, kantoorhoudende te Utrecht,
e n t e g e n
[C],
wonende te [...] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. E.J.M. Vannisselroy, kantoorhoudende te Veldhoven.
1.
Het verloop van het geding
1.1
1.1 In het vervolg zullen partijen en andere personen als volgt worden aangeduid:
  • verzoeker als Dekker q.q. of de vereffenaar;
  • verweerster sub 1 als [A] ;
  • verweerster sub 2 als [B] ;
  • belanghebbende als [C] ;
  • [D] als [D] .
1.2 Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen in deze zaak van 8 mei 2014, 21 mei 2014, 18 februari 2015, 11 januari 2016, 5 april 2016, 11 mei 2016 alsmede naar de beschikking van de raadsheer-commissaris van 31 maart 2016 in deze zaak.
1.3 Bij de beschikkingen van 8 en 21 mei 2014 heeft de Ondernemingskamer – voor zover hier van belang – een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van [A] en [B] , mr. C.B. Schutte (hierna: de onderzoeker) benoemd tot onderzoeker, alsmede bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding ing. G.C.J. Verweij tot bestuurder van [A] benoemd en bepaald dat de aandelen in het kapitaal van [A] ten titel van beheer aan mr. E.L. Zetteler zijn overgedragen.
1.4 Bij de beschikking van 5 april 2016 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het op die dag ter griffie neergelegde verslag met bijlagen (hierna: het onderzoeksverslag) ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden.
1.5 Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de Ondernemingskamer op 11 mei 2016, heeft Dekker q.q. de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht om hem te machtigen tot het doen van mededelingen uit het onderzoeksverslag:
( i) aan:
a. [E] , [D] (jr.), [F] , [G] (hierna: erven [D] ) en de eventueel door hen in te schakelen raadslieden voor zover deze een geheimhoudingsplicht en een wettelijk verschoningsrecht hebben;
b. de in functie zijnde rechter-commissaris in de vereffening van de nalatenschap van [D] , thans mr. S.J.O. de Vries;
c. vertegenwoordigers van de Belastingdienst Eindhoven (hierna: belastingdienst) in diens hoedanigheid van schuldeiser van de nalatenschap van [D] , en belast met de inning van de vorderingen van de belastingdienst op de nalatenschap;
(ii) in de bij de rechtbank Oost-Brabant onder rolnummer 15-576 aanhangige procedure tussen [C] en Dekker q.q., alsmede in een eventueel hoger beroep en (verwijzing na) cassatie, ter toelichting en/of (ondersteuning van) bewijs van zijn stellingen in deze procedure, en tevens aan eventuele deskundigen die in het kader van deze procedure worden benoemd.
1.6 Bij faxbericht van 30 mei 2016 heeft mr. J. Wareman (kantoorgenoot van mr. Marges voornoemd) laten weten dat aan de zijde van [A] geen bezwaren bestaan tegen voormeld verzoek.
1.7 Bij e-mail van 30 mei 2016 heeft mr. Vannisselroy namens [C] bezwaar gemaakt tegen het verzoek onder (i) sub c, en zich gerefereerd aan het oordeel van de voorzitter van de Ondernemingskamer met betrekking tot het verzoek onder (i) sub a, b, en onder (ii). Voorts heeft mr. Vannisselroy namens [C] in voormelde e-mail bij wijze van zelfstandig verzoek de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht hem te machtigen mededelingen te doen uit het onderzoeksverslag in de bij de rechtbank Oost-Brabant aanhangige procedure tussen hem en Dekker q.q., bekend onder rolnummer 15-576, alsmede in een eventueel hoger beroep en cassatie, waaronder het doen van mededelingen aan eventuele getuigen en deskundigen die in deze procedure(s) zullen worden gehoord en/of zullen worden benoemd.
1.8 Bij verweerschrift (met productie), ingekomen ter griffie van de Ondernemingskamer op 6 juni 2016, heeft Dekker q.q. geconcludeerd tot afwijzing van het tegenverzoek van [C] en voorts gereageerd op het verweer van [C] tegen het machtigingsverzoek van Dekker q.q.
1.9 Het verzoek bij e-mail van 7 juni 2016 van mr. Vannisselroy namens [C] om het verweerschrift van Dekker q.q. deels buiten beschouwing te laten is door de Ondernemingskamer verworpen. Mr. Vannisselroy heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld door de secretaris van de Ondernemingskamer bij brief van 9 juni 2016, namens [C] bij e-mail van 13 juni 2016 gereageerd op het verweerschrift van mr. Van Bekkum van 6 juni 2016.

2.De gronden van de beslissing

2.1
Ter uitoefening van zijn wettelijke taak om de nalatenschap van [D] af te wikkelen, waarvan de aandelen in [A] een onderdeel vormen, heeft de vereffenaar gesteld er belang bij te hebben aan diverse personen mededelingen te doen uit het onderzoeksverslag. Het belang van Dekker q.q. om uit het onderzoeksverslag mededelingen te kunnen doen aan de erven [D] , de eventueel door hen in te schakelen raadslieden voor zover deze een geheimhoudingsplicht en een wettelijk verschoningsrecht hebben (verzoek onder (i) sub a) acht de voorzitter van de Ondernemingskamer voldoende zwaarwegend voor toewijzing van het verzoek. Dat geldt evenzeer voor het belang om mededelingen te kunnen doen aan de rechter-commissaris in de afwikkeling van de nalatenschap van [D] (verzoek onder (i) sub b). Bij het voorgaande is in aanmerking genomen dat tegen inwilliging van dit onderdeel van het verzoek geen bezwaar is gemaakt.
2.2
Ten aanzien van het verzoek onder (i) sub c heeft Dekker q.q. allereerst aangevoerd dat artikel 61 Invorderingswet (hierna: IW) derogeert aan de wettelijke geheimhouding die voortvloeit uit artikel 2:353 lid 3 BW, en dat slechts “zekerheidshalve” om machtiging wordt verzocht. Op dit punt oordeelt de voorzitter van de Ondernemingskamer dat artikel 2:353 lid 3 BW geen uitzondering maakt voor het doen van mededelingen aan de belastingdienst. Weliswaar is in artikel 61 IW vermeld dat voor een weigering te voldoen aan de in artikelen 58 tot en met 60 IW neergelegde informatieverplichting aan de belastingdienst niemand zich met vrucht kan beroepen op de omstandigheid dat hij uit enigerlei hoofde tot geheimhouding verplicht is, zelfs niet indien deze hem bij een wettelijke bepaling is opgelegd, maar dat artikel belet niet dat degene op wie die informatieplicht rust te allen tijde machtiging kan vragen om ter voldoening aan die wettelijke informatieverplichting mededelingen uit het onderzoeksverslag te kunnen doen. In het algemeen zal bij de op een machtigingsverzoek te maken belangenafweging - afhankelijk van de aard van die wettelijke verplichting: doorslaggevend - gewicht toekomen aan het belang van de verzoeker om aan de door hem gestelde wettelijke informatieplicht te kunnen voldoen.
2.3
Ter toelichting van zijn verzoek heeft Dekker q.q. voorts aangevoerd dat de belastingdienst verreweg de grootste schuldeiser van de nalatenschap van [D] is en vorderingen heeft van in totaal € 25 miljoen. De belastingdienst heeft reeds op basis van artikel 58 IW verzocht om een kopie van het onderzoeksverslag omdat hij meent dat het van belang kan zijn bij de invordering van de belastingschulden van [D] .
2.4
[C] heeft tegen dit onderdeel van het verzoek van Dekker q.q. als volgt verweer gevoerd. [C] wenst niet dat de belastingdienst in de gelegenheid wordt gesteld kennis te nemen van het onderzoeksverslag omdat daarin ook de positie van [C] uitvoerig wordt besproken. Het belang van [C] dat de belastingdienst niet bepaalde informatie uit het verslag zou kunnen gebruiken om tegen hem te gebruiken in de lopende fiscale procedure of anderszins, verzet zich tegen toewijzing van het machtigingsverzoek voor zover dat ziet op het doen van mededelingen aan de belastingdienst. Voorts heeft [C] gesteld dat het beslist niet in het belang van de vereffenaar en van de erven [D] is om de belastingdienst te voeden met informatie uit het verslag. Zelfs als dat belang er wel was weegt het belang van [C] dat de belastingdienst geen kennis neemt van het onderzoeksverslag zwaarder, omdat daarin niet slechts de positie van [D] maar ook die van [C] wordt besproken.
2.5
Het belang van de vereffenaar om ter uitoefening van zijn wettelijke taak om de nalatenschap van [D] af te wikkelen, mededelingen uit het onderzoeksverslag te doen aan de belastingdienst, de belangrijkste schuldeiser in de nalatenschap van [D] , is voldoende zwaarwegend. Het belang van [C] , dat naar zijn zeggen is gediend indien de belastingdienst niet beschikt over in het onderzoeksverslag weergegeven informatie die tegen [C] zou kunnen worden gebruikt, weegt niet op tegen het belang van de vereffenaar om ter voldoening aan zijn wettelijke verplichting aan de belastingdienst mededelingen te doen uit het onderzoeksverslag. Daarbij komt dat het in art. 2:353 lid 3 BW neergelegde uitgangspunt van vertrouwelijkheid van het onderzoeksverslag dient ter bescherming van de belangen van de rechtspersoon, dat [A] geen bezwaren heeft tegen dit verzoek en dat [B] geen bezwaren heeft kenbaar gemaakt. Dat zoals [C] heeft gesteld de erven [D] de door de fiscus opgelegde aanslagen van € 25 miljoen hebben betwist en daartegen thans verweer voeren doet aan het voorgaande niet af. Ook de stelling van [C] dat het doen van mededelingen uit het onderzoeksverslag niet in het belang van de vereffenaar en de erven [D] is, doet daar niet aan af en miskent dat het niet aan [C] is te bepalen wat het rechtens te respecteren belang van de vereffenaar en dat van de erven [D] in dit geval inhoudt.
2.6
Het machtigingsverzoek van de vereffenaar onder (ii) en het zelfstandige tegenverzoek van [C] hebben betrekking op een reeds aanhangige procedure tussen de vereffenaar en [C] . Die procedure gaat over de scheiding en deling van verschillende gemeenschappen waarin [C] en de nalatenschap van [D] de deelgenoten zijn. De voorzitter acht het - gelet op de inhoud van het onderzoeksverslag - voldoende aannemelijk dat het onderzoeksverslag van belang zal kunnen zijn voor de oordeelsvorming in die procedure en het machtigingsverzoek is op die grond toewijsbaar. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat ook ten aanzien van deze verzoeken van de vennootschappen geen bezwaren zijn ontvangen. Ook overigens is de voorzitter van de Ondernemingskamer niet gebleken van belangen die zich tegen toewijzing van de hier bedoelde verzoeken verzetten. Wel dient de te verlenen machtiging te worden beperkt tot gebruik in de desbetreffende procedure, alsmede in een eventueel hoger beroep en (verwijzing na) cassatie, voor zover de vereffenaar onderscheidenlijk [C] dat gebruik ter toelichting en/of (ondersteuning van) bewijs van zijn stellingen nodig heeft. Ter vermijding van misverstanden verdient hier opmerking dat binnen het bereik van een dergelijke machtiging ook valt het doen van mededelingen aan (i) een getuige, uitsluitend voor zover die ter gelegenheid van een door de rechter in die procedure bevolen getuigenverhoor ten overstaan van de rechtbank (of een door haar aangewezen rechter-commissaris) als getuige wordt gehoord, en (ii) een door de rechter in die procedure eventueel te benoemen deskundige(n).
2.7
De overige over en weer aangevoerde bezwaren tegen de machtigingsverzoeken kunnen verder onbesproken blijven nu deze niet in de weg staan aan hetgeen hiervoor is overwogen.
2.8
De slotsom is dat de over en weer gedane machtigingsverzoeken op de hiernavolgende wijze zullen worden toegewezen.

3.De beslissing

De voorzitter van de Ondernemingskamer:
machtigt Dekker q.q. om uit het verslag met bijlagen van het onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [A] en [B] , neergelegd ter griffie van de Ondernemingskamer op 5 april 2016, mededelingen te doen aan:
a. de erven [D] en door hen in te schakelen raadslieden voor zover deze laatsten een
geheimhoudingsplicht en een wettelijk verschoningsrecht hebben;
b. de in functie zijnde rechter-commissaris in de vereffening van de nalatenschap van [D] , thans mr. S.J.O. de Vries;
c. de Belastingdienst Eindhoven in diens hoedanigheid van schuldeiser van de nalatenschap van [D] , en belast met de inning van de vorderingen van de belastingdienst op de nalatenschap;
machtigt Dekker q.q. en [C] om uit het verslag met bijlagen van het onderzoek naar het beleid en
de gang van zaken [A] en [B] , neergelegd ter griffie van de Ondernemingskamer op 5 april 2016, mededelingen te doen in de tussen hen bij de rechtbank Oost-Brabant onder rolnummer 15-576 aanhangige procedure, alsmede in een eventueel daaropvolgend hoger beroep en (verwijzing na) cassatie, ter toelichting en/of (ondersteuning van) bewijs van hun stellingen in deze procedure(s), een en ander met inachtneming van hetgeen hiervoor in 2.6 is overwogen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, in tegenwoordigheid van
mr. R. Verheggen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2016.