In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Roemenië in 1975, was beschuldigd van schuldheling van een iPod, die hij in de periode van 30 juni 2013 tot en met 21 oktober 2013 in zijn bezit had. De verdachte had de iPod verworven van zijn nichtje, die deze van drie onbekende mannen had gekregen. Het hof oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de iPod van diefstal afkomstig was, en achtte de tenlastelegging bewezen.
Het hof constateerde echter ook dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de verdachte in strijd met de Ambtsinstructie voor de politie was geboeid zonder dat daar een redelijke grond voor was. Dit vormverzuim werd niet als voldoende ernstig beschouwd om tot strafvermindering te leiden, aangezien er geen concreet nadeel voor de verdachte was aangetoond. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte.