ECLI:NL:GHAMS:2016:2402

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
200.185.255/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens duurzaam verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [X] Hout B.V. en [geïntimeerde]. De kantonrechter had eerder het ontbindingsverzoek van [X] afgewezen, maar het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. De zaak begon toen [X] op 9 februari 2016 in hoger beroep ging tegen de beschikking van de kantonrechter van 14 december 2015, waarin het verzoek tot ontbinding werd afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden waarbij [geïntimeerde] betrokken was, waaronder het opzettelijk hinderen van collega's met een heftruck en het vinden van een mes in zijn heftruck. Deze incidenten hebben geleid tot een onveilige werksituatie en een verstoorde relatie met collega's. Het hof heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 augustus 2016 en een transitievergoeding van € 17.994,- toegekend aan [geïntimeerde]. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.185.255/01
zaaknummers rechtbank Noord-Holland : 4520838 \ AO VERZ 15-74
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 juni 2016
inzake
[X] Hout B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.D. Uding te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L. Wimmenhove te Woerden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en [geïntimeerde] genoemd.
[X] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 9 februari 2016, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad (hierna: de kantonrechter), onder bovenstaand zaaknummer op 14 december 2015 heeft gegeven. Het beroepschrift bevat negen gronden. Het strekt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de arbeidsovereenkomst alsnog per vroegst mogelijke datum zal ontbinden, het hof leest, de datum zal bepalen waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, met compensatie van de proceskosten in beide instanties en met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van de door [X] naar aanleiding van de bestreden beslissing betaalde proceskosten ad € 400,-, en voor recht zal verklaren dat [X] aan [geïntimeerde] geen transitievergoeding verschuldigd is.
Op 25 maart 2016 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep met producties van [geïntimeerde] ingekomen. Daarin verzoekt hij - uitvoerbaar bij voorraad - de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, dan wel in geval van ontbinding, het leest wederom, de datum mocht worden vastgesteld waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, hem, rekening houdend met de geldende opzegtermijn van vier maanden, een transitievergoeding ten bedrage van € 17.994,- bruto en een billijke vergoeding toe te kennen, met veroordeling van [X] in de kosten van het hoger beroep.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 4 mei 2016. Bij die gelegenheid heeft namens [X] mr. Uding voornoemd het woord gevoerd en namens [geïntimeerde] mr. Wimmenhove voornoemd. Daarbij heeft mr. Uding zich bediend van aan het hof overgelegde aantekeningen. Partijen hebben inlichtingen verschaft.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten. Uitspraak is bepaald op heden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beslissing onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten genoemd waarop de beschikking is gebaseerd. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1.
[geïntimeerde] , geboren [in] 1968, is op 1 juli 1996 in dienst getreden bij [X] . De laatste functie die hij vervulde is die van Vorkheftruck Chauffeur, tegen een salaris van € 2.226,- bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.2
[X] heeft [geïntimeerde] in 2008 drie officiële waarschuwingen gestuurd, eenmaal vanwege het overtreden van het rookverbod en tweemaal vanwege het verlaten van het werk terwijl de werkzaamheden nog niet waren afgerond.
2.3
Op 28 mei 2015 heeft een incident plaatsgevonden waarbij [geïntimeerde] en zijn collega [A] (verder: [A] ) betrokken waren. [X] heeft [geïntimeerde] bij brief van 1 juni 2015 een officiële waarschuwing gezonden vanwege zijn rol in het incident. [X] heeft [geïntimeerde] daartoe een officiële waarschuwing gegeven en hem in verband daarmee overgeplaatst van Loods 8 naar Loods 4.
2.4
Gedurende [geïntimeerde] vakantie is een mes (met een lengte van 30 centimeter) gevonden in de aan [geïntimeerde] ter beschikking gestelde vorkheftruck. Naar aanleiding van deze vondst is [geïntimeerde] op 31 augustus 2015 op non-actief gesteld.
2.5
[X] heeft [geïntimeerde] op 1 september 2015 een brief gestuurd waarin onder andere het volgende is vermeld: “Het incident van 1 juni 2015 staat niet op zichzelf. Enkele jaren geleden bent u met een aantal pakketten hout op uw vorkheftruck op een collega ingereden. Daar is destijds geen werk van gemaakt door de betrokken medewerker, in verband met mogelijke represaillemaatregelen van uw zijde. Ook bij een aantal andere collega’s hebben wij moeten vaststellen dat zij liever niet betrokken zijn bij de discussie over uw gevaarzettende, roekeloze rijgedrag, hoewel zij eind mei 2015 getuige zijn geweest van het incident dat aanleiding is geweest voor de waarschuwingsbrief die u op 1 juni 2015 hebt ontvangen. De heer [A] , degene die u heeft aangereden, is nog steeds helemaal van de kaart van het gebeuren en heeft aangekondigd te overwegen aangifte te doen. (…) Uit bestudering van uw personeelsdossier blijkt dat in 2008 de arbeidsverhouding met u ook al ernstig onder druk hebben gestaan en hebt u al eens een laatste waarschuwing ontvangen, waarbij een ontslag op staande voet is aangekondigd. (…) De wetenschap van de aanwezigheid van het mes in combinatie met de eerdere incidenten en de vaststelling dat u klaarblijkelijk uw collega’s zodanig intimideert en/of hebt geïntimideerd dat zij niet in vrijheid over uw aandeel bij eerdere incidenten durven te verklaren, zijn omstandigheden die zodanig zijn dat van [X] in redelijkheid niet kan worden gevergd te arbeidsovereenkomst te continueren. (…)”.
2.6
In hoger beroep heeft [X] ter ondersteuning van haar verzoek door de hierna te noemen collega’s van [geïntimeerde] ondertekende verklaringen overgelegd. [A] heeft onder andere verklaard “(…) De volgende dag stond ik met een collega ( [B] ) te praten in Loods 6 toen [geïntimeerde] al toeterend en gebarend dat we aan de kant moesten onze richting op kwam rijden met zijn heftruck. Ik ben toen een stuk naar voren gereden met mijn zijlader waarop ik mij omdraaide om te kijken/vragen of ik genoeg uit de weg was. [geïntimeerde] kwam vol gas met de heftruck lepels op hoofdhoogte op mij afrijden waarbij hij slippend, tot ± 30 cm van mijn hoofd met de lepels, tot stilstand kwam. Ik ben hierop nog een klein stukje verder gereden. [geïntimeerde] pakte zijn pakket en liet deze zakken. Hierdoor was het oogcontact hersteld en kon ik hem duidelijk maken dat hij zo nooit meer op mij af moest rijden. Wegens de manier van [geïntimeerde] ’s handelen nam voor mij de emotie de overhand en heb hem duidelijk gemaakt dat indien hij dit nogmaals zou doen ik hem wat zal aandoen. I.p.v. verontschuldigingen stapte [geïntimeerde] uit en kwam woest op mij afstormen. Hierop heb ik hem de huid vol gescholden en ernstige ziekten toegewenst. (…) In de hierop volgende periode van ± 2 maanden heb ik mijn best gedaan om [geïntimeerde] niet op te zoeken, niet te hinderen of op wat voor manier ook onprofessioneel gedrag te vertonen. [geïntimeerde] echter leek mij continu uit te lokken dan wel te intimideren. Voorbeelden:
* bij het tegemoet rijden in de loods, plotseling zijn verlichting aan doen om mij te verblinden
* als hij achter mij langs reed zijn lepels met een klap op de grond laten vallen, vervolgens lachend en duimopstekend verder te rijden met de woorden als “als je maar bang bent” (…)
Op een zekere dag moest ik voor mijn werk in straat A of B zijn. [geïntimeerde] blokkeerde de doorgang voor mij. Om [geïntimeerde] te vermijden wegens de irritaties ben ik verder gegaan met een bon waarvoor ik in straat C moest zijn. Om met mijn lepels aan de juiste zijde de straat in te kunnen rijden moest ik een stukje vooruit de richting van de heftruck van [geïntimeerde] en vervolgens achteruit straat C in. Op he[t] moment dat ik mijn zijlader in zijn achteruit zette (duurt met een zijlader een moment) reed [geïntimeerde] weer met overmatig gas achteruit. In plaats van rechtdoor achteruit te rijden reed [geïntimeerde] met een draai. Hierdoor kwam zijn vorklepel tegen de hoek van mijn zijlader (de lepel raakte hierdoor beschadigd).
Even later die dag stond ik met mijn zijlader uit te laden bij de inpakplek. [geïntimeerde] kwam door de loodsdeur naar binnen. (…) Ik ben in mijn zijlader gaan zitten en toeterde en gebaarde dat hij een stukje achteruit moest gaan, dit deed hij niet. In plaats daarvan gaf hij gas en reed herhaaldelijk met zijn vorklepels tegen mijn zijlader aan. Dit hebben mijn collega’s die in de buurt waren ook gezien ( [C] , [B] , [D] en [E] ).
Omdat ik de emotie voelde opkomen en deze mogelijk niet de baas zou zijn wegens de dreigende aanrijdingen van die dag door [geïntimeerde] , ben ik uitgestapt en naar de leidinggevende ( [F] ) gelopen. Daar heb ik mij “overspannen” afgemeld voor die dag. (…) In het gesprek wat de volgende dag plaatsvond, is mij toegezegd dat [geïntimeerde] overgeplaatst zou worden naar Loods 4 en niet meer op de heftruck zou komen te rijden. Ik heb toen afgezien van verdere stappen jegens [geïntimeerde] (aangifte).
Tijdens de (zomer) vakantieperiode heb ik [geïntimeerde] 2 á 3 maanden niet op de werkvloer gezien. Tot de maandag in augustus dat ik [geïntimeerde] tegen kwam bij het ophalen van pallets achter op het terrein. Tot mijn verbazing zat hij wederom in een heftruck. Hierdoor kwamen bij mij wederom te gebeurtenissen en de angsten (aangereden worden) naar boven. Met deze gevoelens ben ik naar leidinggevende dhr. [M] gegaan (…)”.
2.7.
[B] heeft het volgende verklaard:: “Een tijd geleden voor de zomer stond [G] in Loods 8 bij het plein. [geïntimeerde] kon er niet langs. [G] reed snel binnen door. Maar [geïntimeerde] reed buiten om en zo kwamen ze elkaar bij deur 1 nog een keer tegen. [G] kon dus weer niet naar buiten. [geïntimeerde] kon achteruit maar deed dat niet. Hij gaf juist gas en reed hard met de vorken van zijn truck tegen de zijlader aan. En dan zelfs een aantal keren achter elkaar. Er kwamen vonken van de vorken. Wij schrokken allemaal. Er waren meer mensen die het zagen zoals [C] en [D] . [G] ging meteen naar huis en was geloof ik een aantal dagen ziek. Gelukkig is [geïntimeerde] toen overgeplaatst naar een andere afdeling. Het was puur opzet wat [geïntimeerde] deed. [geïntimeerde] pest al een hele tijd [G] met gevaarlijke afsnijd-akties. (…)”.
2.8
[D] heeft onder andere het volgende verklaard “(…) Ik heb het gebeuren tussen [geïntimeerde] en [G] goed gezien. Het was wat druk in Loods 8. [geïntimeerde] probeerde [G] eerst klem te rijden bij de middelste deur. Maar [G] draaide snel om. Maar [geïntimeerde] reed ook om zodat ze elkaar bij de 1e deur weer tegen kwamen. [geïntimeerde] reed eerst expres met zijn truck tegen de zijlader van [G] aan. [G] stond stil. Volgens [geïntimeerde] moest [G] aan de kant., maar er stond achter [G] nog een heftruck. Dus [geïntimeerde] had gewoon even om moeten rijden. Dat was sneller geweest. [G] wilde achteruit rijden maar [geïntimeerde] stond daar dus. [G] vroeg of [geïntimeerde] achteruit wilde gaan maar dat deed hij niet. [geïntimeerde] ging juist expres hard vooruit rijden. Hij raakte met de lepels een paar keer (ik denk 3x) de zijlader van [G] . De brokken ijzer sprongen van de lepels. Dus het ging best hard. (…)”.
2.9
[H] heeft op 5 november 2015 een verklaring afgegeven met onder andere de volgende inhoud: “(…) Verder heb ik in de vele jaren dat ik met [geïntimeerde] gewerkt heb hem nooit een agressieve houding zien aannemen.”
2.1
[I] heeft op 6 november 2015 een verklaring afgegeven met onder andere de volgende inhoud: “(…) Ik werk al jaren met dhr. [geïntimeerde] samen en ik heb hem nog nooit agressief of met het bedreigen van een mes meegemaakt. Ik ervaar de dhr. [geïntimeerde] als een fijne collega om mee samen te werken.”
2.11
[J] heeft een verklaring afgegeven met onder andere de volgende inhoud: “Ik ben [J] werkzaam bij [X] sinds 2011, mijn collega dhr. [geïntimeerde] ken ik sinds bijna 5 jaar nu, nog nooit heb ik me onveilig gevoeld of kwam hij bedreigend over, de man is juist een oprecht en rechtvaardig man die vriendelijk, behulpzaam, en open is naar andere in zijn werkzaamheden. (…)”.
2.12
[K] , logistiek directeur van [X] , heeft op 29 september 2015 een e-mail gezonden aan [L] , P&O-adviseur van [X] , met de volgende inhoud: “Hoi [L] , Hierbij de verklaring van 2 medewerkers die anoniem willen blijven. Voor jouw info: het betreft [zwart gemaakt, toevoeging hof) en [zwart gemaakt, toevoeging hof). (…)” De bij deze e-mail gevoegde bijlage heeft onder andere de volgende inhoud: “Er zijn 2 werknemers die al lang bij [X] werken die hebben aangegeven wel een verklaring te willen afleggen maar zij willen dit anoniem doen. Ik heb beide werknemers uitgebreid gesproken en het onderstaande verhaal opgemaakt. Beide personen hebben langdurig met [geïntimeerde] samen gewerkt. Ongeveer 2 jaar geleden heeft één van hen [geïntimeerde] in de kantine aangesproken op zijn gedrag. [geïntimeerde] was namelijk bezig een aantal oudere collega’s te pesten met termen als “oude lul”. Later die dag kwam [geïntimeerde] in zijn heftruck deze heren tegen met op zijn heftruck-lepels een pak stijgerdelen. Hij had op dat moment zijn lepels met daarop het pak laag bij de grond. Dat is ook precies volgens de veiligheidsvoorschriften. Toen hij op ongeveer 50 meter was, heeft hij zijn last geheven tot ongeveer de lepels op 1,5 meter hoog waren. Dit leidt ertoe dat het zicht voor John [geïntimeerde] minimaal is. Hij gaf gas richting de medewerker die hem eerder die dag aansprak op zijn gedrag. Deze medewerker is meteen stil gaan staan. [geïntimeerde] bleef doorrijden en stopte op het allerlaatste moment. De medewerker is enorm geschrokken en heeft doodsangsten doorstaan: wat als [geïntimeerde] was gaan slippen? Wat als zijn last van zijn lepels was gevallen en zo tegen de truck van deze medewerker was gevallen? Wat als hij met zijn lepels in de cabine was gereden? Er was 100% sprake van opzet. Er was geen enkele reden om de lepels te heffen en er was ook geen reden om zo dicht voor deze medewerker te stoppen. (…) De andere medewerker (die ook anoniem wil blijven) reed achter deze medewerker en stopte direct toen hij het gevaar zag ontstaan. Hij heeft dit allemaal zien gebeuren. Ook hij is van mening dat hier ongelofelijk veel risico is genomen door [geïntimeerde] . (…)”.

3.Beoordeling

3.1.
[X] heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] te ontbinden per vroegst mogelijke datum zonder toekenning aan [geïntimeerde] van een transitievergoeding. Zij heeft als grond aangevoerd verwijtbaar handelen van [geïntimeerde] (‘e-grond’ als bedoeld in artikel 669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek) dan wel een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding (‘g-grond als bedoeld in voornoemd ‘wetsartikel). [geïntimeerde] heeft zich tegen de verzochte ontbinding verweerd. Voor het geval het verzoek zou worden toegewezen, heeft hij verzocht naast de transitievergoeding van € 17.994,- bruto een billijke vergoeding toe te kennen. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [X] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
3.2.
De gronden lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Zij komen er op neer dat [geïntimeerde] zich verwijtbaar heeft gedragen, dan wel dat de arbeidsverhouding zodanig is verstoord, dat van [X] redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.3.
Het hof is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding als hiervoor bedoeld. Daartoe dient het volgende.
3.4
Op 28 mei 2015 heeft zich een incident voorgedaan, waarbij [geïntimeerde] was betrokken. [A] , [B] en [D] hebben hierover eenduidige verklaringen afgelegd, die er op neer komen, dat [geïntimeerde] [A] bewust gehinderd heeft met zijn zijlader verder te rijden, en [geïntimeerde] [A] met zijn heftruck bewust heeft aangereden. [geïntimeerde] heeft hierover verklaard dat de aanrijding geschiedde doordat [A] met diens zijlader achteruit reed. Deze lezing door [geïntimeerde] wordt door niemand anders bevestigd. Naar aanleiding van dit incident is [geïntimeerde] overgeplaatst van Loods 8 naar Loods 4. [geïntimeerde] heeft zich tegen die overplaatsing niet verzet.
3.5
Tijdens [geïntimeerde] vakantie is in de door [geïntimeerde] bestuurde heftruck een 30 centimeter lang duikersmes gevonden. Naar aanleiding van deze vondst is [geïntimeerde] op non-actief gesteld. [geïntimeerde] heeft deze op non-actiefstelling niet in rechte aangevochten.
3.6
Na de op non-actiefstelling van [geïntimeerde] hebben andere werknemers dan de eerder genoemde [A] , [B] en [D] , verklaringen over het gedrag van [geïntimeerde] afgelegd. [K] verklaart hierover dat twee collega’s van [geïntimeerde] tegenover hem hebben verklaard dat [geïntimeerde] tegenover hen twee jaar geleden zeer gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond, door zonder noodzaak en zelfs opzettelijk met een lading steigerdelen op ooghoogte op hen af te rijden en pas zeer kort voor hen te stoppen. [A] heeft in zijn verklaring ook melding gemaakt van het door [geïntimeerde] eenmaal zonder noodzaak en zelfs opzettelijk met de lepels van de heftruck op ooghoogte op hem afrijden en pas zeer kort voor hem te stoppen. [geïntimeerde] heeft over deze beschuldigingen slechts gesteld dat [A] het op hem, [geïntimeerde] , heeft gemunt, en dat [B] en [D] met [A] bevriend zijn.
3.7
Het hof is van oordeel dat hieruit blijkt dat sprake is van een ernstig verstoorde verhouding tussen enerzijds [geïntimeerde] , en anderzijds zijn collega’s [A] , [B] en [D] . De beschuldigingen die jegens [geïntimeerde] zijn geuit, zijn door hem slechts in algemene termen weersproken. Het hof gaat er daarom van uit dat voldoende vast staat dat [geïntimeerde] zich aan het hem verweten gedrag heeft schuldig gemaakt. Wat daarvan de achtergrond is geweest - of ook [geïntimeerde] gepest wordt, zoals hij stelt - kan in het midden blijven, maar gelet op de aard van de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden - het vervoeren van zware ladingen op een heftruck, hetgeen tot gevaarlijke situaties kan leiden – is dat een situatie waarvan van [X] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [geïntimeerde] heeft onvoldoende gemotiveerd betoogd dat er voor hem passende andere werkzaamheden te verrichten zijn, waarbij de thans aan de orde zijnde problematiek zich niet wederom kan gaan voordoen. Op grond van het bovenstaande acht het hof sprake van een zodanig duurzaam verstoorde arbeidsverhouding dat de arbeidsovereenkomst op grond hiervan dient te eindigen. Het hof zal bepalen dat de arbeidsovereenkomst op 1 augustus 2016 eindigt. Met die beslissing heeft [X] geen belang meer bij de beoordeling van de vraag of verwijtbaar handelen van [geïntimeerde] het eindigen van het dienstverband rechtvaardigt.
3.9
De hoogte van de transitievergoeding bedraagt, naar [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld, € 17.994,- bruto. Des gevraagd, heeft [X] bij de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat haar aanbod tot het horen van getuigen geen betrekking heeft op de vraag of een transitievergoeding verschuldigd is. Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen in relatie tot de grond voor de ontbinding door [geïntimeerde] . [X] is de genoemde transitievergoeding verschuldigd. Deze vergoeding zal aan [geïntimeerde] worden toegekend.
3.1
[geïntimeerde] heeft aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding. Uit hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd is niet af te leiden dat [X] zich ernstig verwijtbaar jegens [geïntimeerde] heeft gedragen. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
3.11
Gelet op deze uitkomst zullen de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg laat het hof in stand nu eerst in hoger beroep voldoende feiten en omstandigheden onderbouwd zijn aangevoerd, die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt, behalve waar het beslist de proceskostenveroordeling, de bestreden beslissing
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt op 1 augustus 2016;
kent aan [geïntimeerde] een transitievergoeding toe van € 17.994,- bruto;
bepaalt dat in hoger beroep iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.F. Schütz, C.M. Aarts en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2016.