In hoger beroep heeft [X] ter ondersteuning van haar verzoek door de hierna te noemen collega’s van [geïntimeerde] ondertekende verklaringen overgelegd. [A] heeft onder andere verklaard “(…) De volgende dag stond ik met een collega ( [B] ) te praten in Loods 6 toen [geïntimeerde] al toeterend en gebarend dat we aan de kant moesten onze richting op kwam rijden met zijn heftruck. Ik ben toen een stuk naar voren gereden met mijn zijlader waarop ik mij omdraaide om te kijken/vragen of ik genoeg uit de weg was. [geïntimeerde] kwam vol gas met de heftruck lepels op hoofdhoogte op mij afrijden waarbij hij slippend, tot ± 30 cm van mijn hoofd met de lepels, tot stilstand kwam. Ik ben hierop nog een klein stukje verder gereden. [geïntimeerde] pakte zijn pakket en liet deze zakken. Hierdoor was het oogcontact hersteld en kon ik hem duidelijk maken dat hij zo nooit meer op mij af moest rijden. Wegens de manier van [geïntimeerde] ’s handelen nam voor mij de emotie de overhand en heb hem duidelijk gemaakt dat indien hij dit nogmaals zou doen ik hem wat zal aandoen. I.p.v. verontschuldigingen stapte [geïntimeerde] uit en kwam woest op mij afstormen. Hierop heb ik hem de huid vol gescholden en ernstige ziekten toegewenst. (…) In de hierop volgende periode van ± 2 maanden heb ik mijn best gedaan om [geïntimeerde] niet op te zoeken, niet te hinderen of op wat voor manier ook onprofessioneel gedrag te vertonen. [geïntimeerde] echter leek mij continu uit te lokken dan wel te intimideren. Voorbeelden:
* bij het tegemoet rijden in de loods, plotseling zijn verlichting aan doen om mij te verblinden
* als hij achter mij langs reed zijn lepels met een klap op de grond laten vallen, vervolgens lachend en duimopstekend verder te rijden met de woorden als “als je maar bang bent” (…)
Op een zekere dag moest ik voor mijn werk in straat A of B zijn. [geïntimeerde] blokkeerde de doorgang voor mij. Om [geïntimeerde] te vermijden wegens de irritaties ben ik verder gegaan met een bon waarvoor ik in straat C moest zijn. Om met mijn lepels aan de juiste zijde de straat in te kunnen rijden moest ik een stukje vooruit de richting van de heftruck van [geïntimeerde] en vervolgens achteruit straat C in. Op he[t] moment dat ik mijn zijlader in zijn achteruit zette (duurt met een zijlader een moment) reed [geïntimeerde] weer met overmatig gas achteruit. In plaats van rechtdoor achteruit te rijden reed [geïntimeerde] met een draai. Hierdoor kwam zijn vorklepel tegen de hoek van mijn zijlader (de lepel raakte hierdoor beschadigd).
Even later die dag stond ik met mijn zijlader uit te laden bij de inpakplek. [geïntimeerde] kwam door de loodsdeur naar binnen. (…) Ik ben in mijn zijlader gaan zitten en toeterde en gebaarde dat hij een stukje achteruit moest gaan, dit deed hij niet. In plaats daarvan gaf hij gas en reed herhaaldelijk met zijn vorklepels tegen mijn zijlader aan. Dit hebben mijn collega’s die in de buurt waren ook gezien ( [C] , [B] , [D] en [E] ).
Omdat ik de emotie voelde opkomen en deze mogelijk niet de baas zou zijn wegens de dreigende aanrijdingen van die dag door [geïntimeerde] , ben ik uitgestapt en naar de leidinggevende ( [F] ) gelopen. Daar heb ik mij “overspannen” afgemeld voor die dag. (…) In het gesprek wat de volgende dag plaatsvond, is mij toegezegd dat [geïntimeerde] overgeplaatst zou worden naar Loods 4 en niet meer op de heftruck zou komen te rijden. Ik heb toen afgezien van verdere stappen jegens [geïntimeerde] (aangifte).
Tijdens de (zomer) vakantieperiode heb ik [geïntimeerde] 2 á 3 maanden niet op de werkvloer gezien. Tot de maandag in augustus dat ik [geïntimeerde] tegen kwam bij het ophalen van pallets achter op het terrein. Tot mijn verbazing zat hij wederom in een heftruck. Hierdoor kwamen bij mij wederom te gebeurtenissen en de angsten (aangereden worden) naar boven. Met deze gevoelens ben ik naar leidinggevende dhr. [M] gegaan (…)”.