ECLI:NL:GHAMS:2016:2386

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
200.166.844/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning wegens wangedrag en bedreigingen door huurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontruiming van een huurwoning door de huurder, hier aangeduid als [appellant], wegens wangedrag en bedreigingen jegens medewerkers van de verhuurder, Woningstichting Rochdale. De huurder, die sinds 20 april 2004 een woning huurt van Rochdale, heeft herhaaldelijk beledigende en bedreigende brieven gestuurd naar de verhuurder en medewerkers van Rochdale. Dit gedrag leidde tot meerdere aangiftes van bedreiging en een veroordeling door de strafrechter tot een werkstraf van 100 uren.

De kantonrechter had eerder in een kort geding op 29 januari 2015 de ontruiming van de woning toegewezen, met de voorwaarde dat Rochdale zorg zou dragen voor passende woonruimte voor de huurder. De huurder ging in hoger beroep tegen deze beslissing, maar het hof oordeelde dat het wangedrag van de huurder zo ernstig was dat de verhuurder niet langer de huurovereenkomst kon handhaven. Het hof bevestigde dat de ontruiming gerechtvaardigd was, gezien de bedreigingen en het onacceptabele gedrag van de huurder, en dat de verhuurder niet verplicht was om een nieuwe woning aan te bieden, aangezien de huurder niet op een eerder aanbod had gereageerd.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van de huurder af, inclusief de verzoeken om een verhuisvergoeding en een verklaring van goed huurderschap. De kosten van het geding werden toegewezen aan de verhuurder, Rochdale, en de huurder werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.166.844/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : KK 14-1915
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 juni 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Dorgelo te Amsterdam,
tegen
WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in principaal appel,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. J. Groenewoud te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Rochdale genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 25 februari 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 29 januari 2015, in kort geding gewezen tussen Rochdale als eiseres in conventie tevens verweerster in voorwaardelijke reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie en eiser in voorwaardelijke reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven en vermeerdering van eis, met productie;
- memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel;
- akte overlegging producties aan de zijde van [appellant] ;
- akte overlegging producties aan de zijde van Rochdale.
[appellant] heeft in het principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van Rochdale alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Rochdale tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] uit hoofde van (de executie van) het bestreden vonnis aan Rochdale heeft betaald althans zal betalen. In de appeldagvaarding en de memorie van grieven heeft [appellant] zijn eis gewijzigd respectievelijk vermeerderd in die zin dat hij vordert dat, indien het hof de ontruiming van het gehuurde zal bekrachtigen, het hof Rochdale zal veroordelen om zorg te dragen voor een passende woning voor [appellant] in Amsterdam en omstreken, althans [appellant] een termijn van een jaar zal gunnen om zelf alternatieve woonruimte te vinden, en Rochdale zal veroordelen om een verhuiskostenvergoeding aan [appellant] te betalen, een verklaring van goed huurderschap af te geven en een voorschot op de door [appellant] geleden schade te betalen. Een en ander met beslissing over de proceskosten en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Rochdale heeft in het principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten en de nakosten, uitvoerbaar bij voorraad. In het incidenteel appel heeft zij geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van Rochdale alsnog zal toewijzen en de vorderingen van [appellant] alsnog geheel zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten en de nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
[appellant] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het in het incidenteel appel gevorderde, met beslissing over de proceskosten en de nakosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 8 maart 2016 doen bepleiten, [appellant] door mr. Dorgelo voornoemd en Rochdale door mr. Groenewoud voornoemd, laatstgenoemde aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.11 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.1.
[appellant] huurt sinds 20 april 2004 van Rochdale een woning aan de [adres] . Hij heeft deze woning gekregen op grond van een medische urgentie.
2.1.2.
[appellant] heeft diverse malen door Rochdale aan hem verstuurde brieven retour afzender gezonden en daarbij de oorspronkelijke brief en/of enveloppe beschreven met
beledigende en soms racistisch getinte teksten. Deze brieven/enveloppen zijn als
productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegd.
2.1.3.
Bij brief van 11 januari 2006 heeft Rochdale [appellant] geschreven dat [appellant] zich in een telefoongesprek ontoelaatbaar tegenover een medewerker van Rochdale heeft gedragen. [appellant] heeft volgens de brief gedreigd zijn woning in brand te zullen steken en gedreigd de medewerker te vermoorden. In de brief staat voorts dat de politie van dit gedrag op de hoogte zal worden gesteld en dat bij herhaling aangifte zal worden gedaan.
2.1.4.
Op 12 januari 2006 heeft een medewerkster van Rochdale, [A] , aangifte gedaan van bedreiging door [appellant] . [appellant] is (primair) door de strafrechter veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, wegens belaging, gepleegd in de periode van 7 december 2005 tot en met 13 januari 2006.
2.1.5.
Bij aangetekende brief van 1 juni 2006 heeft Rochdale aan [appellant] het volgende geschreven:
“Op 18 mei jongstleden heeft u op ons kantoor aan de Stadhouderskade een gesprek gehad met mevrouw [B] van onze afdeling Sociaal Beheer. De reden van uw komst was dat u een klacht heeft over uw buren, de familie [C] en hangjongeren in en rond het trappenhuis.
Zoals afgesproken heeft mevrouw [B] samen met de buurtregisseur mevrouw [D] een gesprek gehad met de familie [C] over uw klachten. Wij hebben hen verzocht geen fietsen meer te stallen in het trappenhuis en op geen enkele wijze meer contact met u te zoeken.
(..)
Tijdens het gesprek gaf u diverse malen te kennen dat u “normaal” bent en het gedrag van uw buren als niet normaal beschouwd. Hierop heeft mevrouw [B] gereageerd door u te vertellen dat Woningstichting Rochdale uw gedrag niet altijd als normaal ervaart. Diverse malen heeft u medewerkers via de telefoon uitgescholden of de hoorn op de haak gegooid midden in een gesprek. Helaas hebben wij tegen u een aangifte van bedreiging met de dood van één van onze medewerkers moeten doen bij politie. Tevens hebben wij regelmatig briefjes ontvangen waarin u zeer beledigende opmerkingen genoteerd heeft ten aanzien van personeel.
Uiteindelijk hebben wij u zelfs een brief moeten sturen waarin wij u te kennen geven dat u niet meer ons kantoor mag bezoeken bij herhaling van dit gedrag.
U schrijft in uw brief dat u geen overlast veroorzaakt en niemand over u klaagt. Helaas klopt dit niet en zijn er inmiddels wel klachten over u bij ons binnengekomen. Zo zou u opzettelijk diverse malen uw voordeur keihard dichtslaan ’s ochtends vroeg, uw buren uitschelden en het vermoeden bestaat dat u bij één van uw buren regelmatig aanbelt in de late uren of zeer vroeg ’s ochtends. (.)”
2.1.6.
Bij brief van 13 februari 2009 heeft Rochdale aan [appellant] het volgende geschreven:
“Op 13 februari heeft u diverse medewerkers van woningstichting telefonisch benaderd. Tijdens deze gesprekken heeft u onze medewerkers op een zeer agressieve manier te woord gestaan. De scheidwoorden die u gebruikte en uw manier van communiceren zijn volstrekt onacceptabel voor ons. Discriminerende uitlatingen jegens andere huurders en onze medewerkers tolereren wij niet! Wij hebben dan ook besloten uw klachten niet verder in behandeling te nemen.”
2.1.7.
In een brief van 5 maart 2009 heeft Rochdale onder meer het volgende aan [appellant] geschreven:
“Hierbij nogmaals een poging van Rochdale om op een normale manier met u in gesprek te komen. Maar daar is wel het volgende voor nodig: u maakt schriftelijk uw
excuses voor de beledigingen die u richting verschillende medewerkers van de afdeling Woonzaken van Rochdale Oud Zuid heeft geuit, u geeft ook schriftelijk aan dat u zich vanaf nu bij ieder contact met een medewerker van Rochdale respectvol naar die medewerker zult gedragen. Pas wanneer u aan deze voorwaarden heeft voldaan zullen wij klachten van u verder in behandeling nemen. (...)”
2.1.8.
Bij brief van 16 april 2010 heeft Rochdale aan [appellant] geschreven dat zij een brief van [appellant] heeft ontvangen met betrekking tot door familie [E] aan [appellant]
veroorzaakte overlast. Rochdale deelt daarin mee deze klacht niet in behandeling te nemen aangezien [appellant] niet heeft voldaan aan de voorwaarden uit de brief van 5 maart 2009.
2.1.9.
Bij brief van 28 mei 2013 heeft Rochdale aan [appellant] geschreven dat hij op 15, 22 en 23 mei 2013 diverse medewerkers van Rochdale telefonisch heeft benaderd en op agressieve wijze te woord heeft gestaan. Rochdale wijst erop dat zij [appellant] ook al in 2009 vanwege dit gedrag heeft aangeschreven. Zij geeft te kennen [appellant] niet meer telefonisch te woord te zullen staan. Van bedreiging zal melding worden gemaakt bij de politie. Zij kondigt aan bij herhaling de mogelijkheid van ontbinding van de huurovereenkomst te zullen gaan onderzoeken. Zij verbiedt [appellant] de toegang tot haar kantoor.
2.1.10.
Bij brief van 10 november 2014 heeft Rochdale [appellant] meegedeeld dat [appellant] in een op 4 november 2014 gevoerd telefoongesprek een medewerker van Rochdale zeer agressief heeft bejegend en daarbij racistische opmerkingen heeft gemaakt. Voorts heeft zij daarin vermeld dat [appellant] op 7 november 2014 tot tweemaal toe op het kantoor van Rochdale is geweest. De eerste maal heeft hij gesteld een kapmes en luchtdrukpistool bij de deur van zijn woning te hebben liggen en dat de kans aanwezig is dat hij deze gaat gebruiken. De tweede maal heeft hij volgens de brief opnieuw racistische uitspraken gedaan, een mes getoond en aangegeven dat hij dat zal gebruiken tegen mensen die hem het leven in het wooncomplex zuur maken. Rochdale heeft daarop te kennen gegeven de bedreigingen jegens haar medewerkers dusdanig ernstig te vinden dat zij daarom de huurrelatie met [appellant] niet wenst voort te zetten en zo nodig daartoe rechtsmaatregelen zal treffen.
2.1.11.
[F] van Rochdale (hierna: [F] ) heeft op 24 november 2014 aangifte gedaan van bedreiging, op 7 november 2014 door [appellant] gepleegd op het kantoor van Rochdale. In het proces-verbaal van aangifte staat, voor zover van belang, het volgende:
“Er kwam vanaf de receptie beneden een oproep of er snel medewerkers van sociaal beheer naar de receptie konden komen. Er was namelijk een man aan de balie verschenen met een mes. Die wilde heel snel iemand spreken over het krijgen van een andere woning.
(..)
De leidinggevende [G] [hierna: [G] , hof] en ik zijn naar beneden gekomen (..)
We namen plaats aan een tafeltje waarbij wij tegenover [appellant] zaten. [appellant] legde meteen een gesloten vouwmes op tafel. Hierbij keek hij heel dreigend naar ons. Dit gaf ons meteen een zeer onaangenaam gevoel. Ik voelde mij direct bedreigd met deze situatie. We probeerden zo kalm mogelijk over te komen. Ik vroeg [appellant] waarom hij dit mes op tafel legde. [appellant] verklaarde ons dat hij dit nodig had om zijn verhaal straks duidelijk te maken.
[appellant] verklaarde verder dat hij zich zeer bedreigd voelde door medebewoners in zijn portiek en hangjongeren voor de deur. Hij gaf hierbij aan dat het vooral om mensen ging van andere nationaliteiten. Dit deed hij met veel scheldwoorden zoals vieze zwartjoekers. Om zijn verhaal te bekrachtigen pakte hij het mes van tafel, klapte het open en richtte het in open toestand naar mijn gezicht. De afstand tussen mijn gezicht en het mes was niet meer dan 20 centimeter. Hierbij gebruikte de woorden dat hij dit mes zou gebruiken bij de bewoners als hij dit nodig vond. Ik schrok me wezenloos. Ik kon niet anders reageren door heel kalm te blijven en vooral geen onverwachte bewegingen te maken. Ik was erg bang geworden van de situatie. Kort hierna, het voelde als een eeuwigheid, klapte hij het mes in en borg hij het op.
Hij wilde een andere woning toegewezen krijgen om bij deze mensen weg te kunnen. Hij wilde niet bij zwartjes wonen zoals hij zei. Ook eiste hij dat wij de verhuiskosten zouden betalen.
(..)”
2.1.12.
[G] heeft in een verklaring van 21 november 2014 over het gesprek met [appellant] op 7 november 2014, voor zover van belang, het volgende vastgelegd:
“(..) ’s Middags was de heer [appellant] opnieuw aanwezig op kantoor. Bij binnenkomst had hij een behoorlijk groot mes aan een van de receptionisten laten zien. Hij is te woord gestaan door twee medewerkers van de afdeling sociaal beheer, die hij opnieuw het mes liet zien, met de toevoeging dat hij het zou gebruiken om zich te beschermen tegen de hangjongeren in zijn complex. (..) Hoewel hij niet met woorden de medewerkers van Rochdale had bedreigd, zat de schrik er bij de medewerkers goed in. Het ging om een groot mes, wat hij toonde door het uit te vouwen en met de punt naar de medewerker toe te laten zien. (..)”
2.1.13.
Op 9 juni 2015 heeft [G] in een e-mailbericht verklaard:
“Ik onderschrijf hetgeen [F] in zijn aangifte van 24 november 2015 heeft vermeld.
De heer [appellant] heeft op eigen initiatief het mes aan de receptiemedewerkers en aan ons laten zien, op dezelfde wijze: uitgeklapt, met de punt naar ons toe. Wij hebben niet gevraagd of hij het mes wilde tonen en ook niet of hij het met de punt naar ons toe wilde laten zien. Hij richtte het vooral op [F] , tegen wie hij meer leek te spreken dan tegen mij. Hij hield het mes op ooghoogte en de afstand was niet groot. Het was erg dichtbij, hij deed dat naar mijn idee om te imponeren en het was erg dreigend. Ik weet niet of hij gezwaaid heeft, volgens mij hield hij het strak voor [F] zijn hoofd, terwijl hij zijn verhaal afdraaide over hoe hij het zou gebruiken tegen de mensen in zijn complex (die hij betitelde als apen, etc), mocht dat nodig zijn.
Achteraf realiseerden wij ons dat wij de politie hadden moeten bellen, maar we waren al blij dat hij zonder brokken te maken de deur uitging. Op het moment dat hij buiten stond, hebben wij de politie gebeld.”
2.1.14.
Bij brief van 9 januari 2015 heeft het Meldpunt Zorg en Overlast van de Gemeente Amsterdam, Stadsdeel West een zogeheten Einde Interventie Verklaring afgegeven. Deze verklaring is ondertekend door mevrouw [H] (hierna: [H] ), een medewerkster van stadsdeel Amsterdam West.
2.1.15.
Bij e-mail van 21 mei 2015 heeft [H] onder meer aan Rochdale gemeld dat [appellant] 20 berichten heeft achtergelaten op haar voicemail, waarin hij haar en anderen bedreigt en beledigt. Op die voicemails is onder meer te horen:
“Ik zal er alles en alles aan doen om net zoveel ellende in jouw bestaan teweeg te brengen als jij bij mij hebt gedaan. Ik zal jou tot zelfmoord laten brengen, ik zal jou naar de grens van zelfmoord brengen en ik zal het met genoegen waarnemen als jij zelfmoord pleegt.”
en
“Denk je nou werkelijk dat het mij ene moer interesseert aan wie je dat kanker zwarte dossier laat zien? Met zie zwarte aap-in van Rochdale. Jij stomme stomme kankerhoer. Datzelfde geldt voor jouw vriendin van Rochdale. Twee kanker kanker kanker hoeren bij elkaar. Kanker kanker teef.”
2.1.16.
Op 2 juni 2015 heeft mevrouw [I] , medewerkster van Rochdale, aangifte tegen [appellant] gedaan van belediging, die later is aangevuld met bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. Het proces-verbaal van aangifte vermeld onder meer het volgende:
“Ik hoorde dat [appellant] verschillende dingen over mij had gezegd zoals: Ik kom voor jou en zal binnenkort op de stoep staan. En dat hij als hij ons kan terug pakken hij dat ook echt gaat doen en dan opeens voor de deur staat voor mij. Dat vat ik op als een serieuze bedreiging en beangstigd mij heel erg. Als ik in het pand bij Rochdale ben voel ik mij wel veilig maar mijn weg van huis naar het pand en andersom voel ik mij niet veilig. Ik mag ook niet meer alleen de wijk maar alleen samen met iemand. Ook voel ik mij thuis onveilig. Ik ben bang dat hij zijn woorden waar zal maken. Hij heeft onder andere in de voicemail het volgende gezegd waardoor ik mij beledigd voel: ‘zwarte aap, stomme kanker hoer, twee kanker kanker hoeren bij elkaar. Kanker kanker teef. Kanker zwarte ik hoop dat je kanker krijgt’.”
2.1.17.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 8 april 2015 de door [appellant] verzochte schorsing van de executie van het vonnis van 29 januari 2015 geweigerd. Rochdale heeft daarop [appellant] op 15 april 2015 uit de woning doen ontruimen. De woning is daarop wederverhuurd.

3.Beoordeling

3.1.
Rochdale heeft in conventie ontruiming van het gehuurde door [appellant] gevorderd, op straffe van een dwangsom, met nevenvorderingen. [appellant] heeft in voorwaardelijke reconventie gevorderd dat indien [appellant] het gehuurde moet ontruimen, Rochdale een passende woonruimte aan hem dient aan te bieden in Amsterdam en omstreken, met betaling van een door het hof te bepalen verhuisvergoeding.
3.2.
De kantonrechter heeft de vorderingen in conventie in zoverre toegewezen dat [appellant] , op de voorwaarde dat Rochdale zorg draagt voor passende woonruimte voor [appellant] in Amsterdam of directe omgeving, is veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van de proceskosten en de nakosten, uitvoerbaar bij voorraad. De kantonrechter heeft hiertoe, samengevat, geoordeeld dat het wangedrag en de bedreigingen van [appellant] in de richting van Rochdale zo ver over de schreef gaan dat deze een ontbinding van de huurovereenkomst en (voorafgaande) ontruiming rechtvaardigen. De kantonrechter heeft daaraan, bij wijze van een laatste kans, de voorwaarde tot het aanbieden van passende woonruimte verbonden omdat aannemelijk is dat [appellant] met enige regelmaat overlast heeft ondervonden van bepaalde andere huurders van Rochdale en dat Rochdale daar de laatste jaren niets meer aan heeft gedaan, omdat zij eerst excuses van [appellant] wilde horen. Hoe zeer het volgens de kantonrechter ook op zijn plaats zou zijn als [appellant] excuses voor zijn herhaalde wangedrag zou maken en hoe terecht het ook is dat Rochdale [appellant] wangedrag niet langer wenst te accepteren, is - aldus de kantonrechter - niet juist dat Rochdale als sociaal verhuurder, mede gelet op de voor haar kenbare psychische gesteldheid van [appellant] , jarenlang iedere activiteit gericht op bemiddeling en interventie heeft gestaakt. De kantonrechter heeft daaraan toegevoegd dat [appellant] dient te beseffen dat als zijn gedrag niet verbetert dit uiteindelijk alsnog kan leiden tot een onvoorwaardelijke ontruiming. De vorderingen van [appellant] in voorwaardelijke reconventie zijn afgewezen en de proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellant] en Rochdale met hun grieven op.
3.3.
Naar aanleiding van het bestreden vonnis heeft (de advocaat van) Rochdale bij e-mailbericht van 12 februari 2015 aan (de advocaat van) [appellant] twee woningen in Amsterdam Zuid-Oost aangeboden. [appellant] noch zijn advocaat heeft op dit aanbod gereageerd. Het bestreden vonnis is daarna aan [appellant] betekend en op 15 april 2015 is het gehuurde ontruimd. Nu de ontruiming reeds heeft plaatsgevonden, heeft [appellant] geen belang meer bij het door hem (subsidiair) gevorderde uitstel van een jaar om zelf een andere woning te vinden.
3.4.
In zijn
derde grief in het principaal appelstelt [appellant] dat de verhouding tussen partijen niet zodanig verstoord was dat Rochdale een spoedeisend belang had bij de gevorderde ontruiming.
3.5.
Rochdale heeft hiertegen onder meer aangevoerd dat [appellant] haar medewerkers beledigde en bedreigde en dat [appellant] daar ook na het bestreden vonnis niet mee is opgehouden. Zo heeft hij na 29 januari 2015 nog medewerkers van Rochdale zowel telefonisch als door middel van het sturen van brieven en ansichtkaarten beledigd en bedreigd. Op 2 juni 2015 heeft medewerker [I] aangifte gedaan tegen [appellant] (zie 2.1.16) en de rechtbank Amsterdam heeft [appellant] in de daarop volgende strafzaak veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur, aldus steeds Rochdale.
3.6.
[appellant] heeft het voorgaande niet (voldoende) gemotiveerd betwist. Integendeel, ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] desgevraagd verklaard dat hij niet kan zeggen dat hij zal ophouden (medewerkers van) Rochdale op voornoemde wijze te benaderen. Volgens [appellant] is hij door Rochdale dak- en thuisloos geworden en zal hij, zolang zijn (woon)situatie niet is opgelost, niet ophouden. Naar het oordeel van het hof is daarmee het spoedeisend belang van Rochdale gegeven. De grief faalt derhalve.
3.7.
In
grieven 1 en 2 in het principaal appelbetoogt [appellant] dat hij niet tekortgeschoten is in zijn verplichtingen jegens Rochdale. Hij stelt dat hij sinds 2004 meerdere malen bij Rochdale en de politie melding heeft gemaakt van door hem ervaren overlast van zijn buren op huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] en van hangjongeren rond zijn appartement. Hoewel Rochdale de overlast die [appellant] heeft ervaren erkent, heeft zij hierop niet adequaat gereageerd en heeft zij zelfs op enig moment geweigerd de klachten van [appellant] in behandeling te nemen (zie 2.1.7). Volgens [appellant] is Rochdale dan ook tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens [appellant] , niet andersom. [appellant] erkent dat hij uit frustratie over het voorgaande wel eens op luide toon en in niet mis te verstane bewoordingen zijn onvrede heeft geuit tegen medewerkers van Rochdale, maar hij betwist dat hij zich ooit agressief heeft opgesteld of heeft gedreigd, beledigd of racistische opmerkingen heeft gemaakt. Op 7 november 2014 is [appellant] naar het kantoor van Rochdale gegaan om een klacht in te dienen over hangjongeren van wie hij de nacht daarvoor overlast had ondervonden. Rochdale heeft hem toen de deur gewezen en gezegd dat hij, gelet op het contactverbod (zie 2.1.9), niet meer langs mocht komen en zijn klacht maar schriftelijk moest indienen. [appellant] was juist ondanks het contactverbod naar het kantoor van Rochdale gegaan omdat Rochdale niet reageerde op zijn schriftelijke klachten. Bij thuiskomst werd [appellant] door bedoelde hangjongeren in zijn rug getrapt, hetgeen voor [appellant] reden was om een tweede keer naar het kantoor van Rochdale te gaan. Daarbij heeft hij, enkel op verzoek van [F] , het (zak)mes getoond dat hij bij zich droeg. Daarmee wilde hij alleen maar duidelijk maken dat hij zich onveilig voelt en zich (daardoor) gedwongen voelt om een mes en een luchtdrukpistool in zijn bezit te hebben. [appellant] vindt het spijtig dat zijn optreden verkeerd is overgekomen bij Rochdale. [appellant] vermoedt evenwel dat sprake is van kwade opzet bij Rochdale. Volgens [appellant] wilde Rochdale van hem af en heeft zij daarom op basis van de leugenachtige verklaring van [F] de ontruiming van het gehuurde gevorderd..
3.8.
Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of op grond van een gestelde tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst als voorlopige voorziening in kort geding een vordering tot een zeer ingrijpende maatregel als ontruiming kan worden toegewezen, grote terughoudendheid dient te worden betracht, gelet op de waarborgen waarmee de wet de rechten van huurders van woonruimte omkleedt. Daarbij komt dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een diepgaand onderzoek naar bestreden feiten. Voor toewijzing van een dergelijke vordering zal dan ook slechts plaats zijn indien in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter, zo het geschil aan hem wordt voorgelegd, tot toewijzing van die vordering zal komen.
3.9.
Naar het oordeel van het hof is op grond van de stellingen van partijen, de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] zich bij tal van gelegenheden ontoelaatbaar heeft gedragen tegenover medewerkers van Rochdale. Uit de door Rochdale overgelegde correspondentie volgt dat [appellant] medewerkers telefonisch, schriftelijk en in persoon heeft beledigd en/of bedreigd. Bovendien is [appellant] hier meermalen door Rochdale op aangesproken, maar [appellant] heeft zijn gedrag niet aangepast. Rochdale heeft [appellant] vanwege zijn agressieve gedrag een contactverbod opgelegd, welk contactverbod [appellant] op 7 november 2014 heeft geschonden door tot tweemaal toe het kantoor van Rochdale te bezoeken. Vooralsnog is voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] zich toen heeft gedragen zoals omschreven in de door [F] gedane aangifte (zie 2.1.11), die wordt bevestigd door de verklaringen van [G] . Wat [appellant] heeft aangevoerd is onvoldoende om deze verklaringen in twijfel te trekken, laat staan dat het volstaat voor het oordeel dat sprake is geweest van kwade opzet bij Rochdale, zoals [appellant] stelt. Dit wangedrag hoeft een verhuurder, die tevens verantwoordelijk is voor de veiligheid van haar medewerkers, niet van een huurder te dulden. Uit het voorgaande volgt dat voorlopig voldoende aannemelijk is dat [appellant] zijn verplichtingen jegens Rochdale op zo ernstige wijze heeft geschonden dat in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat deze wanprestatie van [appellant] de (ontbinding van de huurovereenkomst en de) ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Voor zover Rochdale (ook) een verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van haar (niet-)optreden tegen de door [appellant] gemelde overlast, doet dit niet af aan de (ernst van de) tekortkomingen van [appellant] . Dit betekent dat grieven 1 en 2 in het principaal appel falen.
3.10.
In
grief 4 in het principaal appelheeft [appellant] aangevoerd dat de ontruiming van het gehuurde disproportioneel is. Volgens [appellant] is zijn belang bij het behoud van zijn woning vele malen groter dan het belang van Rochdale bij ontruiming. [appellant] heeft in dit verband aangevoerd dat hij lijdt aan fibromyalgie, reuma, CVS, migraine, tinnitus (oorsuizen) en andere lichamelijke en psychische kwalen, waarvoor hij onder behandeling is. [appellant] heeft ter onderbouwing hiervan een verklaring van zijn huisarts dr. [J] overgelegd waarin staat dat [appellant] lijdt aan ernstige vermoeidheidsklachten, dat zijn fysieke en psychische belastbaarheid zeer gering is en dat wordt gevreesd voor de gezondheid van [appellant] indien hij wordt ontruimd. Daarnaast heeft [appellant] aangevoerd dat hij door de ontruiming zijn woonduur van elf jaar verliest en dat Rochdale weigert een positieve huurderverklaring af te geven, waardoor hij geen andere sociale huurwoning kan betrekken. Gelet op het voorgaande had de kantonrechter niet tot toewijzing van de gevorderde ontruiming mogen overgaan, aldus [appellant] .
3.11.
Gelet op de aard en ernst van het wangedrag van [appellant] weegt naar het voorlopig oordeel van het hof zijn belang bij behoud van het gehuurde, ook gezien zijn woonduur en medische achtergrond, niet op tegen het belang van Rochdale bij ontruiming van het gehuurde. Dit geldt temeer omdat Rochdale dient zorg te dragen voor de veiligheid van haar medewerkers en [appellant] ter zitting heeft verklaard dat hij zijn gedrag ten opzichte van (medewerkers van) Rochdale niet zal aanpassen. Dit betekent dat ook grief 4 in het principaal appel faalt. Gelet op deze uitkomst heeft [appellant] naar het voorlopig oordeel van het hof geen recht op een verhuisvergoeding of schadevergoeding.
3.12.
Rochdale heeft in
grieven 1 en 2 van het incidenteel appelbetoogd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat ook Rochdale het verwijt kan worden gemaakt dat zij jarenlang niets heeft gedaan met de door [appellant] gemelde klachten. Volgens Rochdale heeft zij wel degelijk adequaat gereageerd op de klachten van [appellant] zodat geen reden bestond om aan de ontruiming de voorwaarde te verbinden dat Rochdale [appellant] passende woonruimte moest aanbieden. Bovendien bestond daarvoor geen rechtsgrond, aldus Rochdale.
3.13.
Het hof stelt voorop dat het een rechter in kort geding vrij staat aan een ordemaatregel een voorwaarde te stellen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] meermalen bij Rochdale heeft geklaagd over door hem ondervonden overlast. Deze klachten vinden steun in de door [appellant] overgelegde verklaring van zijn voormalige buurman [K] . Rochdale erkent ook dat [appellant] jarenlang klachten heeft gemeld. Rochdale heeft daarop weliswaar actie ondernomen (zoals bijvoorbeeld blijkt uit de brief van Rochdale van 1 juni 2006, zie 2.1.5) maar heeft na haar brief van 5 maart 2009, waarin zij eerst excuses eist van [appellant] , geen klachten van [appellant] meer in behandeling genomen. Hoe begrijpelijk deze reactie van Rochdale ook was, het hof is van oordeel dat Rochdale als sociaal verhuurder op de klachten van [appellant] had moeten ingaan. Gelet op het voorgaande kan dan ook voorshands niet gezegd worden dat de door de kantonrechter gestelde voorwaarde onterecht was. De grieven in het incidenteel appel falen derhalve.
3.14.
Ten aanzien van de eis van [appellant] dat Rochdale hem thans alsnog passende woonruimte aanbiedt, oordeelt het hof dat vooralsnog voldoende aannemelijk is geworden dat Rochdale aan de voorwaarde van het bestreden vonnis heeft voldaan met haar aanbod van 12 februari 2015 (zie 3.3). Niet bestreden is dat deze woningen qua grootte en bereikbaarheid (per lift) geschikt waren voor [appellant] en dat Rochdale tevens bereid was de woningen voor dezelfde huurprijs als die [appellant] voor het gehuurde betaalde te verhuren, ondanks dat deze een hogere huurprijs hadden. Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] zijn bezwaren tegen deze woningen geuit. Die hebben betrekking op de wijk waarin de woningen zijn gelegen (Amsterdam Zuid-Oost), het uitzicht vanuit de woningen en het (gebrek aan) winkels in de buurt. Anders dan [appellant] betoogt, volgt uit het bestreden vonnis niet dat de door Rochdale aan te bieden woningen in de door [appellant] bedoelde zin “passend” moesten zijn. Door in het geheel niet te reageren op het aanbod, heeft hij bovendien de kans op overleg daarover aan zich voorbij laten gaan. Het hof ziet niet in waarom Rochdale thans (wederom) een woning aan [appellant] dient aan te bieden. Het gevorderde wordt derhalve afgewezen.
3.15.
Voor een gebod aan Rochdale om aan [appellant] een verklaring van goed huurderschap te verstrekken, zoals [appellant] tot slot heeft gevorderd, is, gelet op het voorgaande, evenmin grond. Dat gevorderde zal eveneens worden afgewezen.
3.16.
De slotsom is dat de grieven in het principaal appel en het incidenteel appel falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd en het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal appel en Rochdale zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in incidenteel appel.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Rochdale begroot op € 711,00 aan verschotten en € 2.682,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
veroordeelt Rochdale in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.341,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart de kostenveroordeling in principaal appel uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, L.R. van Harinxma thoe Slooten en W.F. Boele en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2016.