Het hof overweegt als volgt. Een vennootschap onder firma (hierna: VOF) kan als zodanig geen zelfstandige contractspartij zijn bij het sluiten van een overeenkomst. De gezamenlijke vennoten zijn als zodanig, dus in hun hoedanigheid van vennoten, partij. De VOF is wel in materiële zin contractspartij. De gezamenlijke vennoten treden immers als een zekere eenheid naar buiten, sluiten onder een gemeenschappelijke naam overeenkomsten en worden veelal ook door een wederpartij, als eenheid beschouwd. De rechten en plichten uit de ten name van de VOF gesloten overeenkomst rusten dan ook op die eenheid, die bestaat uit de vennoten gezamenlijk en die wordt aangeduid als VOF. Er is dan ook in beginsel sprake van een tweepartijen
overeenkomst, waarbij aan de vennoten als collectief de rechten en plichten van het partij-zijn toekomen. Dit betekent onder andere dat de uit de overeenkomst voortvloeiende vorderingsrechten namens de VOF worden uitgeoefend door degene die, krachtens art. 17 van het Wetboek van Koophandel (hierna: WvK), bevoegd is haar te vertegenwoordigen. Ten tijde van het sluiten van de mondelinge overeenkomst tussen Amlex en [geïntimeerde] , was dat [appellanten] en [appellanten] heeft als zodanig Amlex als VOF gebonden. Het voorgaande neemt niet weg dat partijen ervoor kunnen kiezen om te contracteren met de vennoten persoonlijk, naast of in plaats van de VOF, maar in onderhavige zaak is zulks niet gesteld of gebleken. Alleen als wordt afgesproken dat de vennoten in privé partij zijn, dus niet in hun hoedanigheid van vennoot, dan blijft een vennoot na zijn uittreden in beginsel partij. De hoedanigheid van vennoot was dan blijkbaar geen voorwaarde voor het partij-zijn. Een opvolgende of toetredende vennoot wordt dan geen partij, tenzij de figuur van contractsoverneming wordt gehanteerd of hij toetreedt tot de overeenkomst.
Naar het hof begrijpt stelt [appellanten] dat, ofwel sprake is geweest van een overdracht van een deel van de activa van Amlex aan een kennelijk nieuw opgerichte VOF met dezelfde naam, waarbij de vordering van Amlex op [geïntimeerde] niet is overgedragen, ofwel dat de nieuwe vennoten zijn toegetreden tot de bestaande VOF Amlex, maar dat daarbij is overeengekomen dat de uittredende vennoot [appellanten] in privé de vordering op [geïntimeerde] zouden verkrijgen. In het eerste geval geldt dat, nu is gesteld noch gebleken dat Amlex inmiddels is ontbonden en vereffend, het ervoor gehouden moet worden dat zij ook thans nog de vorderingsgerechtigde partij is. Omdat alleen de VOF in rechte kan optreden tegen vennootschapsdebiteuren zou dit betekenen dat in dit geval aan [appellanten] geen (eigen) vorderingsrecht toekomt. In het tweede geval moet sprake zijn geweest van een overdracht van het vorderingsrecht van Amlex aan [appellanten] , waarvoor een akte van cessie en mededeling aan [geïntimeerde] zijn vereist. Nu uit de eigen stellingen van [appellanten] volgt dat bedoelde overeenkomst mondeling zou zijn gesloten, moet als vaststaand worden aangenomen dat een akte ontbreekt, zodat geen geldige overdracht van de vordering van Amlex op [geïntimeerde] aan [appellanten] kan hebben plaatsgevonden. De slotsom is dan ook dat uitgaande van de eigen stellingen van [appellanten] moet worden vastgesteld dat [appellanten] ter zake van de vordering van Amlex op [geïntimeerde] geen (eigen) vorderingsrecht toekomt, zodat, nu Amlex in dit hoger beroep geen partij meer is, de vordering in zoverre reeds daarom niet kan worden toegewezen. In het licht van vorenstaande betekent dit dat grief 1 in het incidenteel appel slaagt, de voorwaardelijke grief 2 in incidenteel appel - die ziet op het verrekeningsverweer - daarom geen bespreking behoeft en de grieven 1 en 2 in het principaal appel falen, nu deze ook zien op door de rechtbank in eerste aanleg toegewezen vorderingen aan [appellanten]