ECLI:NL:GHAMS:2016:2377

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
200.111.500/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van deskundige in civiele procedure inzake vermogensbeheer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2016 een arrest gewezen in hoger beroep, waarin het vervolg van een eerder tussenarrest van 8 december 2015 werd behandeld. Het hof had eerder geoordeeld dat de deskundige onvoldoende antwoord had gegeven op de door het hof geformuleerde vraag over de geschiktheid van de portefeuille en het gevoerde beleggingsbeleid. Partijen kregen de gelegenheid om zich uit te laten over het vervolg van de procedure en eventuele aanvullende vragen aan de deskundige. De appellante verzocht het hof om terug te komen op zijn eerdere beslissing, maar het hof zag geen aanleiding om deze beslissing te herzien. Om een objectieve beantwoording van de vraag te waarborgen, benoemde het hof een nieuwe deskundige, prof. dr. A.J.C.C.M. Loonen, die de eerder geformuleerde vraag opnieuw zou onderzoeken. Het hof benadrukte dat de nieuwe deskundige kennis mocht nemen van het eerdere deskundigenbericht en dat partijen verantwoordelijk waren voor het aanleveren van de benodigde informatie. De kosten van de deskundige werden vastgesteld op € 7.108,75, te betalen door beide partijen. Het hof hield verdere beslissingen aan in afwachting van het deskundigenbericht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.111.500/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 495663 / HA ZA 11-2228
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 juni 2016
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. R.H. Kroes te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
SCHRETLEN & CO N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

In deze zaak heeft het hof op 8 december 2015 een derde tussenarrest (hierna: het derde tussenarrest) uitgesproken, waarnaar voor het verloop van het geding tot dat moment wordt verwezen. Partijen hebben ieder een akte na tussenarrest genomen.
Vervolgens is opnieuw arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het derde tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat de in het tweede tussenarrest van 23 december 2014 door het hof geformuleerde vraag door de deskundige in zijn deskundigenbericht van 21 maart 2015 onvoldoende is beantwoord. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over het vervolg van de procedure en over eventuele aan deze of een andere deskundige te stellen (aanvullende) vragen.
2.2
[appellante] heeft het hof verzocht om terug te komen op zijn beslissing, dat de deskundige de door het hof geformuleerde vraag onvoldoende heeft beantwoord. [appellante] heeft samengevat betoogd dat in het deskundigenbericht voldoende duidelijk is ingegaan op de potentiële geschiktheid van de portefeuille zowel bij aanvang als gedurende de beheerrelatie.
Het oordeel van het hof dat de geformuleerde vraag door de deskundige onvoldoende is beantwoord, is gebaseerd op de uitleg door het hof van het deskundigenbericht, waarbij de door [appellante] in haar akte na tussenarrest geciteerde passages uit het deskundigenbericht mede in aanmerking zijn genomen. Het hof ziet geen aanleiding op deze (eind)beslissing, die niet is gebaseerd op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, terug te komen.
2.3
Het hof zal, ter verzekering van een objectieve beantwoording van de vraag, een andere deskundige benoemen aan wie dezelfde vraag als geformuleerd in r.o. 2.7 van het tweede tussenarrest van 23 december 2014 zal worden voorgelegd, inhoudende:
Is de samenstelling van de portefeuille en het gevoerde beleggingsbeleid gedurende de relatie van vermogensbeheer, naar de destijds bekende kennis en verwachtingen omtrent de financiële markten en uitgaande van een beleggingshorizon van tenminste vijf jaar, geschikt voor het realiseren van een cashflow van 4% per jaar voor het genereren van inkomen en vermogensbehoud, uitgaande van een in beheer gegeven vermogen van € 1.723.319,96.
Daaraan zal worden toegevoegd de vraag:
Heeft u verder (vanuit uw deskundigheid) nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
2.4
Partijen hebben ingestemd met de benoeming tot deskundige van prof. dr. A.J.C.C.M. Loonen.
2.5
Het hof volgt Schretlen & Co niet in haar betoog dat de nieuw te benoemen deskundige geen kennis zal mogen nemen van het eerder uitgebrachte deskundigenbericht van 21 maart 2015 of de naar aanleiding daarvan genomen memories of andere stukken of correspondentie met betrekking tot dit eerdere deskundigenbericht. Het hof gaat er vanuit dat kennisname van deze informatie niet aan een onafhankelijk nieuw deskundigenbericht in de weg zal staan.
2.6
Het hof gaat er voorts vanuit dat Schretlen & Co de deskundige wederom van de nodige informatie zal voorzien (portefeuille-overzichten en/of bankafschriften) en dat partijen voor het overige in staat zijn om het onderling eens te worden over – met inachtneming van het in 2.5 overwogene – de informatievoorziening van de deskundige.
2.7
Prof. dr. Loonen heeft ingestemd met zijn benoeming als deskundige. Hij heeft zijn kosten voorshands begroot op € 7.108,75 incl. btw; te betalen door beide partijen bij helfte. Beide partijen zullen daartoe een factuur ontvangen van het landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak met betaalinstructies. Prof. dr. Loonen zal na ontvangst van de betaling met zijn opdracht een aanvang maken.
2.8
In afwachting van het deskundigenbericht wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
benoemt tot deskundige prof. dr. A.J.C.C.M. Loonen (Financial Bridge B.V., Lieven de Keylaan 16, 2101 VE Heemstede) ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Is de samenstelling van de portefeuille en het gevoerde beleggingsbeleid gedurende de relatie van vermogensbeheer, naar de destijds bekende kennis en verwachtingen omtrent de financiële markten en uitgaande van een beleggingshorizon van tenminste vijf jaar, geschikt voor het realiseren van een cashflow van 4% per jaar voor het genereren van inkomen en vermogensbehoud, uitgaande van een in beheer gegeven vermogen van € 1.723.319,96?
2. Heeft u verder (vanuit uw deskundigheid) nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?;
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest en van de eerdere in deze zaak gewezen tussenarresten aan de deskundige zal toezenden;
wijst de deskundige op het bepaalde in artikel 198 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met name op de verplichting om bij het onderzoek partijen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en om in het schriftelijk bericht te doen blijken dat aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de inhoud van de opmerkingen en/of verzoeken;
bepaalt dat de deskundige een voorschot toekomt van € 7.108,75 incl. btw;
bepaalt dat partijen als voorschot op de kosten van de deskundige voornoemd bedrag bij helfte dienen te voldoen; zij zullen daarvoor van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak een nota ontvangen met betaalinstructies;
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van het desbetreffende voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen;
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk, ondertekend bericht zal inleveren ter griffie van het hof vóór 6 september 2016;
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit bericht zijn declaratie ter griffie zal indienen onder vermelding van zaaknummer 200.111.500/01;
verwijst de zaak naar de rol van 6 september 2016 voor deskundigenbericht;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, W.A.H. Melissen en J.F. Aalders en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2016.