Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2],
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
voorzien van een geluidsreducerende ondervloer. Volgens het huidige bouwbesluit moeten ondervloeren voldoen aan minimaal -10db geluidsreductie. De vloeren in de woning voldoen hier niet aan. Wanneer er 100 db geproduceerd wordt is de geluidsreductie -010Db, wat betekent dat er op dit moment nog steeds overlast zal zijn.
is niet mogelijk. Er kan over de bestaande plavuizen een zwevende laminaat/parketvloer geplaatst worden. De bestaande laminaat en parketvloeren[in woonkamer en slaapkamers, hof]
kunnen worden verwijderd waarna een geluidsreducerende ondervloer geplaatst zou kunnen worden. Hierna kunnen deze vloeren weer herplaatst worden. Op deze manier voldoet de ondervloer van het gehele appartement aan een geluidsreductie van -10dB (behalve toilet en badkamer). Ook zijn er speciale geluidsreducerende plinten verkrijgbaar. Deze zijn aan de onderkant voorzien van een rubber strip die voorkomt dat loopgeluid via de wanden naar beneden wordt doorgegeven. Ook dit zou tot een verbetering kunnen leiden.
3.Beoordeling
grieven 1 en 4betoogd dat zij hun vordering in de procedure tegen de verhuurder wel degelijk hebben gewijzigd en dat deze eiswijziging reeds had plaatsgevonden vóór de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter. Ter onderbouwing hiervan hebben [appellanten] een akte van wijziging van eis d.d. 3 november 2014 overgelegd alsmede een proces-verbaal van de zitting van 3 november 2014 waarin staat vermeld dat de eiswijziging van [appellanten] door de kantonrechter is geaccepteerd. Bedoelde eiswijziging houdt, voor zover van belang, in dat [appellanten] thans vorderen:
“Gedaagde te veroordelen binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis een aanvang te maken met het herstel van genoemd gebrek en dit herstel binnen 4 maanden na het te wijzen vonnis af te ronden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat gedaagde nalatig is aan het ten dezen te wijzen vonnis te voldoen.”
grieven 2 en 3betogen [appellanten] dat [geïntimeerden] misbruik maken van hun bevoegdheid de toegang tot hun woning te weigeren. Volgens [appellanten] kunnen [geïntimeerden] hun medewerking aan het geluidsonderzoek in redelijkheid niet weigeren omdat het onderzoek er niet meer op is gericht om de verhuurder te verplichten [geïntimeerden] aan te spreken (en zo nodig de huurovereenkomst met hen te ontbinden), maar slechts om in de woning van [geïntimeerden] metingen te doen naar de constructie van de woningscheidende vloer die volgens [appellanten] gebrekkig is. Tot het doen van dat onderzoek in de woning van [geïntimeerden] hebben [appellanten] bovendien in de procedure tegen de verhuurder een bewijsopdracht van de kantonrechter gekregen. [appellanten] beogen met het geluidsonderzoek de verhuurder, indien sprake is van een gebrek, te verplichten constructieve herstelwerkzaamheden aan de woningscheidende vloer tussen de woningen van partijen te verrichten zodat de geluidsoverlast wordt gereduceerd. Een consequentie van het meewerken aan het geluidsonderzoek zou tevens kunnen zijn dat de woningscheidende vloeren van alle woningen in het appartementencomplex moeten worden aangepast. De eventuele herstelwerkzaamheden zijn niet ten nadele, maar juist ten voordele van [geïntimeerden] omdat hun woongenot hierdoor zal verbeteren alsmede de relatie tussen partijen, aldus steeds [appellanten]
grieven 5, 6 en 7bestrijden [appellanten] het oordeel van de voorzieningenrechter dat zij niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat daadwerkelijk sprake is van door [geïntimeerden] veroorzaakte geluidsoverlast en dat daarbij met name van belang is dat [appellanten] niet hebben weersproken dat zij eerst na acht jaar hebben geklaagd over geluidsoverlast bij hun bovenburen, terwijl die bovenburen hun woongedrag niet hebben gewijzigd. Bij deze grieven hebben [appellanten] onvoldoende belang. Ook indien deze grieven terecht zijn voorgesteld, leidt dit immers niet tot een ander oordeel dan hiervoor onder 3.8 is gegeven.
grief 8, die erover klaagt dat de voorzieningenrechter [appellanten] ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld.