ECLI:NL:GHAMS:2016:236

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
200.171.213/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot huurwoning voor geluidsonderzoek en misbruik van bevoegdheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland. Appellanten, bewoners van een appartement, ervaren geluidsoverlast van hun bovenburen, geïntimeerden, en hebben een verzoek ingediend om toegang tot de woning van de bovenburen te verkrijgen voor een akoestisch geluidsonderzoek. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, oordelend dat de bovenburen in beginsel het recht hebben om toegang te weigeren en dat er geen sprake is van misbruik van deze bevoegdheid. Appellanten hebben in hoger beroep grieven ingediend tegen deze beslissing.

De feiten zijn als volgt: appellanten wonen al tien jaar in hun appartement en hebben sinds 2012 geluidsoverlast ervaren van de bovenburen. Na een onderzoek in 2014 door een externe partij, dat aantoont dat de vloeren van de bovenburen niet voldoen aan de geluidsreductie-eisen, hebben appellanten geprobeerd om een akoestisch onderzoek te laten uitvoeren in de woning van de bovenburen. De bovenburen hebben echter geweigerd hieraan mee te werken. De kantonrechter heeft in een eerdere procedure tussen appellanten en hun verhuurder geoordeeld dat er voldoende redenen zijn om het verzoek om toegang uit te stellen.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de bovenburen het recht hebben om toegang te weigeren, tenzij er sprake is van misbruik van bevoegdheid. Het hof concludeert dat appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat de bovenburen misbruik maken van hun recht om toegang te weigeren. De grieven van appellanten worden gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het hof bekrachtigt uiteindelijk het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij appellanten worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.171.213/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/223644/KG ZA 15-205
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 januari 2016
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellante sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

2.
[geïntimeerde sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. P.P. Otte te Limmen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna gezamenlijk [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 5 juni 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de voorzieningenrechter) van 13 mei 2015 dat onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen is tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerden] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 november 2015 doen bepleiten, [appellanten] door mr. Meijer voornoemd en [geïntimeerden] door mr. Otte voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog hun vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten en de nakosten.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd dat het hof [appellanten] niet-ontvankelijk zal verklaren althans het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten en de nakosten.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten genoemd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die tussen partijen niet ter discussie staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellanten] wonen ongeveer tien jaar aan de [adres 1] te [plaats] . [geïntimeerden] wonen ongeveer 36 jaar aan de [adres 2] te [plaats] . [geïntimeerden] zijn de bovenburen van [appellanten]
2.2
Partijen huren hun woning van Stichting WoonopMAAT (hierna: de verhuurder). Het appartementencomplex waarin partijen wonen is in 1970 gebouwd.
2.3
Vanaf 2012 ervaren [appellanten] geluidsoverlast van [geïntimeerden]
2.4
Op 27 januari 2014 is in opdracht van de verhuurder door [X] Woning- en projectinrichting een onderzoek uitgevoerd naar de vloeren van de woning van [geïntimeerden] In het daarvan door [X] opgemaakte rapport staat voor zover van belang het volgende:
“(…) geen van de vloeren[is]
voorzien van een geluidsreducerende ondervloer. Volgens het huidige bouwbesluit moeten ondervloeren voldoen aan minimaal -10db geluidsreductie. De vloeren in de woning voldoen hier niet aan. Wanneer er 100 db geproduceerd wordt is de geluidsreductie -010Db, wat betekent dat er op dit moment nog steeds overlast zal zijn.
Het toepassen van een geluidsreducerende ondervloer kan wel voor een verbetering van de bestaande situatie zorgen. Het plaatsen van een ondervloer onder de plavuizen[in voorportaal, hal, keuken, badkamer en toilet, hof]
is niet mogelijk. Er kan over de bestaande plavuizen een zwevende laminaat/parketvloer geplaatst worden. De bestaande laminaat en parketvloeren[in woonkamer en slaapkamers, hof]
kunnen worden verwijderd waarna een geluidsreducerende ondervloer geplaatst zou kunnen worden. Hierna kunnen deze vloeren weer herplaatst worden. Op deze manier voldoet de ondervloer van het gehele appartement aan een geluidsreductie van -10dB (behalve toilet en badkamer). Ook zijn er speciale geluidsreducerende plinten verkrijgbaar. Deze zijn aan de onderkant voorzien van een rubber strip die voorkomt dat loopgeluid via de wanden naar beneden wordt doorgegeven. Ook dit zou tot een verbetering kunnen leiden.
Een andere oplossing zou zijn om het gipsplafond in de beneden woning te isoleren. Voor zover ik heb kunnen beoordelen is dit plafond nu niet geïsoleerd. Met het isoleren van het plafond kan veel geluid tegengehouden worden.
Het plaatsen van een geluidsreducerende ondervloer en het isoleren van het plafond bieden samen natuurlijk de meeste geluidsreductie.”
2.5
In verband met de door hen ondervonden geluidsoverlast hebben [appellanten] op 30 april 2014 een procedure jegens de verhuurder aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Haarlem. Het petitum van de dagvaarding ter zake luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(..) Gedaagde te veroordelen binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis een aanvang te maken met het herstel van de bovengenoemde gebreken, in die zin dat actie wordt ondernomen richting de heer en mevrouw [geïntimeerden] , [adres 2] te [plaats] om de overlast te doen staken en gestaakt te houden, bij gebreke waarvan ontbinding van de huurovereenkomst tussen de heer en mevrouw [geïntimeerden] en gedaagde door laatstgenoemde in rechte zal worden gevorderd, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat gedaagde nalatig is aan het ten dezen te wijzen vonnis te voldoen (..)”
2.6
Vanaf 11 december 2014 is tussen partijen gecorrespondeerd over een door [appellanten] gewenst aanvullend akoestisch geluidsonderzoek in de woning van [geïntimeerden] De te verrichten geluidsmetingen moeten worden uitgevoerd met een zogenaamd hamerapparaat, waarmee met geijkte gewichtjes, die van een vaste hoogte op de vloer vallen, contactgeluiden worden geproduceerd. De metingen zelf nemen doorgaans één uur in beslag en het onderzoek in totaal ongeveer drie uur. Het onderzoek zal geen schade toebrengen aan de (vloeren in de) woning van [geïntimeerden]
2.7
Bij e-mailbericht van 13 februari 2015 hebben [geïntimeerden] de gemachtigde van [appellanten] meegedeeld dat zij geen medewerking zullen verlenen aan het onder 2.6 genoemde akoestisch onderzoek.
2.8
Bij rolbeschikking van 22 april 2015 heeft de kantonrechter de procedure tussen [appellanten] en de verhuurder aangehouden tot 17 juni 2015 en als volgt overwogen:
“(..) Eisers leggen aan hun verzoek ten grondslag dat zij (zoals tijdens de comparitie besproken) wensen aan te tonen dat sprake is van een gebrek in de woning, te weten onvoldoende geluidsisolatie, welk gebrek aan hen het rustig huur/woongenot onthoudt. Ter onderbouwing hiervan wensen eisers een geluidstest te laten uitvoeren, ook in de woning van hun bovenburen. Nu de bovenburen hun medewerking daaraan niet vrijwillig wensen te verlenen, verzoeken eisers hen een uitstel te verlenen tot vier weken nadat de voorzieningenrechter zich bij vonnis heeft uitgelaten over het antwoord op de vraag of de bovenburen van eisers verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de geluidstest, te weten tot medio juni 2015.
De kantonrechter is van oordeel dat op grond van hetgeen eisers naar voren hebben gebracht voldoende klemmende redenen zijn om het gevraagde uitstel te verlenen. Het verzoek om de zaak aan te houden tot medio juni 2015 zal dan ook worden toegewezen. De procedure zal naar na te melden rolzitting worden verwezen.(..)”
2.9.
Bij rolbeschikking van 1 juli 2015, (dit is hangende het onderhavige hoger beroep) heeft de kantonrechter voormelde zaak naar de rolzitting van 2 december 2015 verwezen.

3.Beoordeling

3.1
[appellanten] hebben in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerden] , uitvoerbaar bij voorraad, zullen worden veroordeeld om binnen vijf dagen na het te wijzen vonnis een deskundige overdag tussen 9.00 uur en 17.00 uur en voor de duur van drie uren de onvoorwaardelijke vrije toegang tot hun woning te verlenen voor het maken van de in het geding zijnde tests, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [geïntimeerden] daaraan niet voldoen met een maximum van € 5.000,00, de een betalend de ander hiertoe gekweten, met beslissing over de proceskosten.
3.2
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en heeft daartoe, samengevat, geoordeeld dat het [geïntimeerden] in beginsel vrij staat hun medewerking aan het geluidsonderzoek te weigeren en dat geen sprake is van misbruik van deze bevoegdheid. Volgens de voorzieningenrechter kan in redelijkheid niet van [geïntimeerden] worden verwacht dat zij meewerken aan het door [appellanten] gewenste geluidsonderzoek, gelet op de mogelijke consequenties die dit meewerken voor hen zou kunnen hebben. De voorzieningenrechter doelt hier op het petitum van de dagvaarding in de procedure tussen [appellanten] en de verhuurder inhoudende dat de verhuurder wordt veroordeeld om de overlast van [geïntimeerden] de doen staken en gestaakt houden, bij gebreke waarvan de verhuurder de huurovereenkomst met [geïntimeerden] dient te ontbinden (zie 2.5). Dit geldt volgens de voorzieningenrechter temeer omdat [appellanten] er ter zitting geen blijk van hebben gegeven het petitum te zullen aanpassen. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat [appellanten] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat daadwerkelijk sprake is van (ernstige) door [geïntimeerden] voortdurend veroorzaakte geluidsoverlast. De voorzieningenrechter heeft [appellanten] in de proceskosten van [geïntimeerden] veroordeeld. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met hun grieven op.
3.3
[appellanten] hebben in de
grieven 1 en 4betoogd dat zij hun vordering in de procedure tegen de verhuurder wel degelijk hebben gewijzigd en dat deze eiswijziging reeds had plaatsgevonden vóór de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter. Ter onderbouwing hiervan hebben [appellanten] een akte van wijziging van eis d.d. 3 november 2014 overgelegd alsmede een proces-verbaal van de zitting van 3 november 2014 waarin staat vermeld dat de eiswijziging van [appellanten] door de kantonrechter is geaccepteerd. Bedoelde eiswijziging houdt, voor zover van belang, in dat [appellanten] thans vorderen:
“Gedaagde te veroordelen binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis een aanvang te maken met het herstel van genoemd gebrek en dit herstel binnen 4 maanden na het te wijzen vonnis af te ronden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat gedaagde nalatig is aan het ten dezen te wijzen vonnis te voldoen.”
3.4
Gelet op het vorenstaande acht het hof voldoende aannemelijk dat [appellanten] hun vordering in de procedure tegen de verhuurder hebben gewijzigd als hiervoor bedoeld. [geïntimeerden] hebben niet meer te vrezen dat medewerking aan het gewenste geluidsonderzoek kan leiden tot toewijzing van een tegen de verhuurder ingestelde vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst. Dit betekent dat de redenering van de voorzieningenrechter te dien aanzien geen stand houdt. De grieven 1 en 4 slagen derhalve.
3.5
In de
grieven 2 en 3betogen [appellanten] dat [geïntimeerden] misbruik maken van hun bevoegdheid de toegang tot hun woning te weigeren. Volgens [appellanten] kunnen [geïntimeerden] hun medewerking aan het geluidsonderzoek in redelijkheid niet weigeren omdat het onderzoek er niet meer op is gericht om de verhuurder te verplichten [geïntimeerden] aan te spreken (en zo nodig de huurovereenkomst met hen te ontbinden), maar slechts om in de woning van [geïntimeerden] metingen te doen naar de constructie van de woningscheidende vloer die volgens [appellanten] gebrekkig is. Tot het doen van dat onderzoek in de woning van [geïntimeerden] hebben [appellanten] bovendien in de procedure tegen de verhuurder een bewijsopdracht van de kantonrechter gekregen. [appellanten] beogen met het geluidsonderzoek de verhuurder, indien sprake is van een gebrek, te verplichten constructieve herstelwerkzaamheden aan de woningscheidende vloer tussen de woningen van partijen te verrichten zodat de geluidsoverlast wordt gereduceerd. Een consequentie van het meewerken aan het geluidsonderzoek zou tevens kunnen zijn dat de woningscheidende vloeren van alle woningen in het appartementencomplex moeten worden aangepast. De eventuele herstelwerkzaamheden zijn niet ten nadele, maar juist ten voordele van [geïntimeerden] omdat hun woongenot hierdoor zal verbeteren alsmede de relatie tussen partijen, aldus steeds [appellanten]
3.6
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerden] als huurders krachtens hun huurrecht een recht hebben tot het exclusief gebruik van hun woning. Dit omvat het recht te bepalen wie zij wel of niet toegang tot hun woning verlenen. Het staat [geïntimeerden] derhalve in beginsel vrij hun medewerking aan het geluidsonderzoek in hun woning te weigeren. Dit kan uitzondering lijden indien de uitoefening van deze bevoegdheid wordt misbruikt als bedoeld in artikel 3:13 BW, zoals [appellanten] stellen. Van een dergelijk misbruik is volgens artikel 3:13 lid 2 BW onder meer sprake indien:
1. de bevoegdheid wordt gebruikt met geen ander doel dan een ander te schaden;
2. de bevoegdheid wordt gebruikt met een ander doel dan waarvoor zij is verleend;
3. in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening kan worden gekomen.
3.7
Bij gebreke van voldoende concrete stellingen van [appellanten] ter zake, is niet aannemelijk geworden dat [geïntimeerden] misbruik van bevoegdheid maken op de wijze als hiervoor onder 1 of 2 bedoeld.
3.8
Met betrekking tot de vraag of sprake is van misbruik van bevoegdheid als onder 3 omschreven, overweegt het hof als volgt. De kantonrechter heeft in de procedure tussen [appellanten] en de verhuurder klaarblijkelijk bepaald dat het op de weg van [appellanten] ligt te bewijzen c.q. nader te onderbouwen dat tussen hun woning en die van [geïntimeerden] sprake is van onvoldoende geluidsisolatie en daarmee van een gebrek aan hun woning. Daarvan uitgaande hebben [appellanten] op zichzelf genomen voldoende belang bij medewerking door [geïntimeerden] aan het geluidsonderzoek als onder 2.6 omschreven. Het doel dat [appellanten] met dit geluidsonderzoek beogen te bereiken is dat de verhuurder, indien de woningscheidende vloer tussen de woningen van partijen gebrekkig blijkt, zal worden verplicht aan de vloer herstelwerkzaamheden te verrichten. Dit houdt mogelijkerwijs in dat de vloeren uit de woning van [geïntimeerden] gesloopt moeten worden en dat deze (door de verhuurder) moeten worden aangepast. Naar het oordeel van het hof hebben [geïntimeerden] er gerechtvaardigd belang bij van deze mogelijke consequenties van het geluidsonderzoek verschoond te blijven. De voormelde belangen van partijen afwegend, is het hof is van oordeel dat het belang [geïntimeerden] niet zodanig van minder gewicht is dat zij in redelijkheid niet tot uitoefening van hun bevoegdheid, om toegang tot hun woning te weigeren, kunnen komen. Dat medewerking aan het geluidsonderzoek volgens [appellanten] ook in het voordeel [geïntimeerden] zou kunnen zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Dit brengt mee dat de vordering van [appellanten] zal worden afgewezen. De grieven 2 en 3 falen derhalve.
3.9
Met de
grieven 5, 6 en 7bestrijden [appellanten] het oordeel van de voorzieningenrechter dat zij niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat daadwerkelijk sprake is van door [geïntimeerden] veroorzaakte geluidsoverlast en dat daarbij met name van belang is dat [appellanten] niet hebben weersproken dat zij eerst na acht jaar hebben geklaagd over geluidsoverlast bij hun bovenburen, terwijl die bovenburen hun woongedrag niet hebben gewijzigd. Bij deze grieven hebben [appellanten] onvoldoende belang. Ook indien deze grieven terecht zijn voorgesteld, leidt dit immers niet tot een ander oordeel dan hiervoor onder 3.8 is gegeven.
3.1
Gezien deze uitkomst faalt
grief 8, die erover klaagt dat de voorzieningenrechter [appellanten] ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld.
3.11
De slotsom is dat, hoewel de grieven 1 en 4 slagen, het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
3.12
[appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 311,00 aan verschotten en € 2.682,00 voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.E. Molenaar en M.J. Schaepman-de Bruijne en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016.