ECLI:NL:GHAMS:2016:2356

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
200.180.625/01 GDW en 200.180.910/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarder wegens onterecht leggen van executoriaal beslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. Klaagster, die een WAO-uitkering ontving, had de gerechtsdeurwaarder opdracht gegeven om een vordering van een stichting te incasseren. De gerechtsdeurwaarder legde executoriaal beslag op zowel de WAO-uitkering als op een auto die klaagster in bruikleen had van de gemeente. Klaagster maakte bezwaar tegen het beslag op de auto, omdat deze niet haar eigendom was. De kamer voor gerechtsdeurwaarders verklaarde de klacht van klaagster gegrond en legde de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat het leggen van beslag op de auto naast het reeds gelegde loonbeslag niet proportioneel was. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijt kon worden gemaakt voor zijn handelen, dat onnodige kosten voor klaagster met zich meebracht. De gerechtsdeurwaarder had achteraf de onjuistheid van zijn handelen ingezien en de beslagkosten aan klaagster terugbetaald. De klacht werd terecht gegrond verklaard en de maatregel van berisping was passend.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummers : 200.180.625/01 GDW en 200.180.910/01 GDW
nummer eerste aanleg : 542.2015
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 21 juni 2016
inzake 200.180.625/01 GDW:
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellante,
tegen
[naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. I. van Apeldoorn,
en
inzake 200.180.910/01 GDW:
[naam]
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. I. van Apeldoorn,
tegen
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.De gedingen in hoger beroep

1.1.
In de zaak met nummer 200.180.625/01 GDW heeft appellante (hierna: klaagster) op
20 november 2015 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:173).
1.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klaagster tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 2 juni 2015 gegrond verklaard, de beslissing van de voorzitter vernietigd, de door klaagster tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) ingediende klacht gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd
.
1.3.
Op 1 december 2015 is van klaagster een aanvullende productie ontvangen.
1.4.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 21 december 2015 een verweerschrift ingediend.
1.5.
In de zaak met nummer 200.180.910/01 GDW is door de gerechtsdeurwaarder bij een op 26 november 2015 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - eveneens hoger beroep ingesteld tegen voormelde beslissing van de kamer.
1.6.
Van klaagster is op 31 december 2015 een verweerschrift - met bijlage - ontvangen.
1.7.
De zaken zijn gezamenlijk behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 7 april 2016. De gerechtsdeurwaarder is niet verschenen. Klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. Klaagster heeft een pleitnota aan het hof overgelegd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Door [stichting] (hierna: [stichting] ) is op 25 juni 2012 aan de gerechtsdeurwaarder de opdracht gegeven om een vordering op klaagster met betrekking tot haar persoonsgebonden budget te incasseren. De gerechtsdeurwaarder is op enig moment tot dagvaarding overgegaan. Na een procedure, waarbij de gerechtsdeurwaarder als gemachtigde van [stichting] is opgetreden, is klaagster bij vonnis van 19 februari 2014 van de rechtbank [plaats] veroordeeld tot betaling van de vordering van [stichting] . Dit vonnis is op 23 april 2014 door de gerechtsdeurwaarder aan klaagster betekend met bevel om aan de inhoud ervan te voldoen.
3.2.2.
Vervolgens is op 23 mei 2014 door de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster executoriaal derdenbeslag gelegd onder het UWV op de WAO-uitkering van klaagster. Nadat klaagster bezwaar had gemaakt tegen de hierbij gehanteerde beslagvrije voet, is de beslagvrije voet op basis van de door klaagster aangeleverde inkomens- en vermogensgegevens in juni 2014 aangepast en is een bedrag aan teveel geïncasseerde gelden aan klaagster terugbetaald.
3.2.3.
Op 4 juli 2014 is executoriaal beslag gelegd op een auto (merk [naam] , bouwjaar 2003), waarvan het kenteken volgens de RDW op naam van klaagster stond. Op 8 juli 2014 heeft een aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder verbonden toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder het proces-verbaal van dit beslag aan klaagster betekend. In het proces-verbaal is onder meer aangezegd dat de openbare verkoop van de auto is vastgesteld op donderdag 30 oktober 2014 om 11:00 uur.
3.2.4.
Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslaglegging en de aan haar doorberekende kosten van dit beslag. Hierbij heeft klaagster aan (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder laten weten dat de auto haar niet in eigendom toebehoorde, maar dat zij deze in verband met haar handicap aangepaste auto sinds februari 2003 in bruikleen had van de gemeente [plaats] .
3.2.5.
In reactie daarop is door het kantoor van de gerechtsdeurwaarder bij brief van 6 augustus 2014 - onder meer en kort gezegd - aan klaagster medegedeeld dat de genomen executiemaatregel gerechtvaardigd is en de hiervoor gemaakte kosten daarom niet aan klaagster zullen worden terugbetaald, maar dat klaagster tegemoet wordt gekomen door de aangezegde openbare verkoop van de auto te laten vervallen.
3.2.6.
De gehele resterende vordering van [stichting] , waaronder de kosten van de beslaglegging op de auto, is vervolgens voldaan, deels door inhouding uit het beslag op de WAO-uitkering van klaagster en deels door een rechtstreekse betaling van klaagster, nadat zij daarvoor een lening had afgesloten.
3.2.7.
Op 20 november 2015, dus na de bestreden beslissing van de kamer, heeft de gerechtsdeurwaarder het bedrag van die beslagkosten aan klaagster gerestitueerd.

4.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij - ondanks het verzoek van klaagster daartoe - heeft geweigerd om de kosten van de executoriale beslaglegging op de auto te restitueren. Dit beslag is ten onrechte gelegd omdat deze auto klaagster niet in eigendom toebehoorde. Bovendien zou de schuld van klaagster op 30 oktober 2014, de datum van de aangezegde openbare verkoop van de auto, op één betaling (drie weken later) na zijn voldaan door de maandelijkse inhouding op haar WAO-uitkering.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Gederfde rente, administratiekosten en schadevergoeding
6.1.
In hoger beroep heeft klaagster het hof verzocht om de gerechtsdeurwaarder te veroordelen tot betaling van door klaagster gestelde gederfde rente en gemaakte administratiekosten alsook een schadevergoeding. Nu in deze tuchtprocedure voor dergelijke veroordelingen geen grondslag bestaat, zal klaagster in dit verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
De inhoudelijke beoordeling van de klacht
6.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft het volgende aangevoerd. Door de aanpassing van de voor klaagster geldende beslagvrije voet verminderde de opbrengst uit het ten laste van klaagster gelegde loonbeslag tot een bedrag van € 263,63 per maand. Uitgaande van de inhoudingen via het beslag op de uitkering van klaagster zou de vordering in december 2014 zijn geïncasseerd. Door beslaglegging op de auto kon de vordering van [stichting] mogelijk sneller worden geïncasseerd. Dat was de wens van [stichting] . Anders dan klaagster heeft gesteld, zou na de aangezegde verkoop van de auto op 30 oktober 2014 niet slechts één maandelijks bedrag, maar nog drie maal een maandelijks bedrag uit het loonbeslag worden ingehouden. Overigens is doorslaggevend het bedrag dat klaagster op de datum van de beslaglegging (4 juli 2014) nog was verschuldigd. Ten tijde van de beslaglegging was de gerechtsdeurwaarder niet ermee bekend dat de auto klaagster niet in eigendom toebehoorde. Het feit dat het een auto van ruim 11 jaar oud betrof, neemt niet weg dat een verkoop ervan tot een - in verhouding tot de openstaande vordering - voldoende opbrengst had kunnen leiden. Verder dient een dergelijk beslag doorgaans als pressiemiddel. De gerechtsdeurwaarder is van mening dat het op de auto gelegde executoriale beslag in principe was toegestaan. Achteraf beschouwd had dit echter niet moeten gebeuren. Om die reden en naar aanleiding van de beslissing van de kamer heeft de gerechtsdeurwaarder de kosten van het executoriaal beslag aan klaagster terugbetaald.
6.3.
Het hof stelt voorop dat het een gerechtsdeurwaarder in beginsel is toegestaan om ter inning van een vordering ten laste van een debiteur meerdere beslagen te leggen. Onder omstandigheden kan dit echter strijdig zijn met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
6.4.
In dit kader overweegt het hof het volgende. Op grond van het dossier van klaagster moet de gerechtsdeurwaarder geacht worden bekend te zijn geweest met het feit dat klaagster lichamelijke beperkingen had (en heeft). Op grond daarvan ontving klaagster een WAO-uitkering, op welke uitkering de gerechtsdeurwaarder in mei 2014 executoriaal derdenbeslag had gelegd. De inhoudingen via deze uitkering leverden een vaste aflossing op en gezien de lichamelijke beperkingen van klaagster lag het niet in de lijn der verwachting dat haar WAO-uitkering (op korte termijn) zou worden stopgezet.
Op basis van de door klaagster aan de gerechtsdeurwaarder verstrekte inkomens- en vermogensgegevens is in juni 2014 de voor klaagster geldende beslagvrije voet aangepast. De gerechtsdeurwaarder heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij aanleiding had om te veronderstellen dat klaagster naast haar WAO-uitkering over andere inkomsten dan wel spaartegoeden beschikte dan die welke zij reeds aan de gerechtsdeurwaarder had opgegeven.
Daarnaast betrof de beslaglegging een auto van ruim 11 jaar oud, waarbij niet zonder meer kon worden aangenomen dat de verkoop ervan gezien het type auto en de genoemde ouderdom zou leiden tot een relatief of voldoende hoge opbrengst. In dit verband is ook van belang dat uit de stukken is af te leiden dat op of omstreeks de 24e van de maand een maandelijks bedrag uit het loonbeslag werd ingehouden. Vast staat dat de laatste inhouding in december 2014 zou plaatsvinden. Dit betekent dat op de datum van de aangezegde openbare verkoop van de auto, 30 oktober 2014, nog twee inhoudingen resteerden.
Ten slotte is onvoldoende aannemelijk geworden dat [stichting] een (nog) vlottere afwikkeling van de zaak wenste. Deze stelling van de gerechtsdeurwaarder is niet nader onderbouwd en op de zitting in hoger beroep kon op dit punt door de gerechtsdeurwaarder geen duidelijkheid worden verschaft.
6.5.
Onder de gegeven omstandigheden is het hof van oordeel dat het leggen van executoriaal beslag op de auto op 4 juli 2014 door de gerechtsdeurwaarder naast het reeds in mei 2014 gelegde loonbeslag niet proportioneel was. Hierdoor heeft de gerechtsdeurwaarder, ten nadele van klaagster, onnodige kosten gemaakt. Dit betekent dat de beslagkosten ten onrechte bij klaagster in rekening zijn gebracht. Van dit handelen kan de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De kamer heeft de klacht terecht gegrond verklaard.
6.6.
Ook het hof ziet aanleiding om aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op te leggen. Door zijn handelwijze heeft de gerechtsdeurwaarder de belangen van klaagster veronachtzaamd. Gezien het feit dat de gerechtsdeurwaarder achteraf de onjuistheid van zijn handelen inziet en de beslagkosten aan klaagster heeft terugbetaald, kan met deze maatregel worden volstaan.
6.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar verzoek als geformuleerd in 6.1.;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2016 door de rolraadsheer.