ECLI:NL:GHAMS:2016:2354

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
200.178.446/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke maatregel tegen oud-gerechtsdeurwaarder wegens onvoldoende opleidingspunten

In deze zaak heeft de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) een klacht ingediend tegen een oud-gerechtsdeurwaarder, die in de periode 2013-2014 niet voldoende opleidingspunten heeft behaald, zoals vereist door artikel 1 van de Verordening bevordering vakbekwaamheid. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam heeft de klacht gegrond verklaard en een berisping opgelegd. De oud-gerechtsdeurwaarder heeft echter slechts twee opleidingspunten behaald, die hij uit een eerder tijdvak had meegenomen, terwijl het minimaal vereiste aantal opleidingspunten dertig was. Het hof heeft de klacht van de KBvG eveneens gegrond verklaard en een geldboete van € 5.600,-- opgelegd, wat overeenkomt met € 200,-- per niet behaald opleidingspunt. Het hof oordeelt dat de oud-gerechtsdeurwaarder zich niet alleen in strijd met de Verordening heeft gedragen, maar ook financieel voordeel heeft genoten door het niet volgen van opleidingen. De oud-gerechtsdeurwaarder had aangevoerd dat hij van plan was te defungeren en dat de kamer niet bevoegd was om de zaak te behandelen, maar het hof verwierp deze argumenten. De beslissing van de kamer werd gedeeltelijk vernietigd, en de geldboete werd opgelegd om zowel het financiële voordeel van de oud-gerechtsdeurwaarder te compenseren als om toekomstige overtredingen te ontmoedigen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 21 juni 2016.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.178.446/01 GDW
nummer eerste aanleg : 355.2015
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 21 juni 2016
inzake
Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders,
gevestigd te Den Haag,
appellante,
tegen
[naam] ,
oud-gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: de KBvG) heeft op 14 oktober 2015 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 22 september 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:177). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van de KBvG tegen geïntimeerde (hierna: de oud-gerechtsdeurwaarder) gegrond verklaard en aan hem de maatregel van berisping opgelegd.
1.2.
De oud-gerechtsdeurwaarder heeft op 13 november 2015 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 7 april 2016. Namens de KBvG is haar bestuurslid mr. J.A. de Swart verschenen, die het woord heeft gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. De oud-gerechtsdeurwaarder is niet verschenen, hetgeen hij vooraf had aangekondigd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4.Standpunt van de KBvG

4.1.
De KBvG verwijt de oud-gerechtsdeurwaarder dat hij in de periode 2013-2014 te weinig opleidingspunten heeft behaald. Op grond van artikel 1 van de Verordening bevordering vakbekwaamheid (hierna: de Verordening) is ieder lid van de beroepsorganisatie verplicht zich te scholen en bij te scholen, zodat de (kandidaat-)gerechtsdeurwaarder beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. Aan deze in artikel 1 neergelegde verplichting is voldaan als een lid binnen een aaneensluitende periode van twee kalenderjaren een door het bestuur van de KBvG vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft gehaald. Het minimaal te halen aantal opleidingspunten bedroeg in de periode 2013-2014 dertig. De oud-gerechtsdeurwaarder heeft slechts twee punten behaald, die zijn meegenomen uit een eerder tijdvak.
4.2.
Door onvoldoende opleidingspunten te behalen heeft de oud-gerechtsdeurwaarder niet alleen de Verordening overtreden, maar zich ook in financiële zin bevoordeeld. Het volgen van opleidingen kost immers tijd en geld. Bovendien heeft de oud-deurwaarder twee jaar geen onderwijs gevolgd terwijl hij wel ambtshandelingen bleef verrichten. In soortgelijke zaken is door het hof een boete van € 200,-- per niet behaald punt opgelegd. De boete is niet alleen bedoeld om het door de oud-gerechtsdeurwaarder behaalde financiële voordeel “af te romen”, maar heeft ook preventieve werking. De uitspraak van de kamer, die de maatregel van berisping heeft opgelegd maar geen geldboete, zorgt voor een onwenselijk verschil in behandeling ten opzichte van soortgelijke gevallen. In casu ligt het opleggen van een boete nog meer in de rede nu de oud-gerechtsdeurwaarder is gedefungeerd en een berisping daardoor zinledig is geworden.
4.3.
Het feit dat de oud-gerechtsdeurwaarder van plan was te defungeren doet niet af aan zijn verplichting tot (bij)scholing. Andere leden van de KBvG die voornemens zijn om op termijn te defungeren, houden zich - terecht - wel aan de verplichting tot (bij)scholing uit de Verordening.

5.Standpunt van de oud-gerechtsdeurwaarder

5.1.
De oud-gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat hij in de genoemde periode te weinig opleidingspunten heeft behaald.
5.2.
De oud-gerechtsdeurwaarder beroept zich allereerst erop dat de kamer niet bevoegd was om over deze zaak te oordelen, aangezien in deze zaak het algemeen belang niet wordt gediend met handhaving van het tuchtrecht, nu de oud-gerechtsdeurwaarder in de periode waarin de punten hadden moeten worden behaald al van plan was op korte termijn te defungeren. Een gerechtsdeurwaarder krijgt twee jaar de tijd om de punten te halen om zich in het daarop volgende tijdvak als een bekwaam gerechtsdeurwaarder te kunnen presenteren, zo stelt de oud-gerechtsdeurwaarder. Dat gaat voor hem echter niet op omdat hij na het tijdvak waarin de punten hadden moeten worden behaald, met pensioen is gegaan. De oud-gerechtsdeurwaarder heeft immers met ingang van 14 november 2014 zijn werkzaamheden als gerechtsdeurwaarder feitelijk beëindigd. Aan hem is per 31 januari 2015 eervol ontslag verleend. In de periode 14 november 2014 tot 1 januari 2015 had de oud-gerechtsdeurwaarder, als hij niet zou zijn gestopt als deurwaarder, het benodigd aantal punten nog kunnen halen. Aangezien hij feitelijk met zijn werkzaamheden als gerechtsdeurwaarder is gestopt op 14 november 2014, was hij tuchtrechtelijk niet in overtreding.
5.3.
De oud-gerechtsdeurwaarder heeft voorts betwist dat hij door het niet volgen van cursussen zichzelf financieel heeft bevoordeeld, aangezien binnen de organisatie waar hij werkzaam was, de cursussen door het kantoor werden betaald.

6.Beoordeling

6.1.
Het hof stelt het volgende voorop. Om de kwaliteit van de gehele beroepsgroep te verzekeren zijn alle gerechtsdeurwaarders verplicht per periode van twee jaar een minimum aantal opleidingspunten te halen. Wanneer een gerechtsdeurwaarder niet aan deze verplichting voldoet, brengt hij niet alleen de kwaliteit van zijn eigen beroepsuitoefening in gevaar, maar bevoordeelt hij zich ook ten opzichte van andere gerechtsdeurwaarders die zich wel aan de Verordening houden en aan de op hen rustende opleidingsverplichting tijd en geld moeten besteden.
6.2.
Het betoog van de oud-gerechtsdeurwaarder dat de kamer niet bevoegd was om de onderhavige zaak te behandelen, omdat in deze zaak het algemeen belang niet wordt gediend met handhaving van het tuchtrecht, faalt. De hiervoor genoemde opleidingsverplichting en het handhaven daarvan kan niet anders gezien worden dan in het licht van het algemeen belang.
Het hof volgt de oud-gerechtsdeurwaarder niet in zijn betoog dat de verplichting hem niet raakt, omdat het volgen van cursussen bedoeld zou zijn om de kwaliteit van de beroepsuitoefening in het opvolgende tijdvak te waarborgen; een dergelijke uitleg strookt niet met het kennelijke doel van de Verordening, te weten - continue - bewaking van de kwaliteit van de beroepsuitoefening.
Ook het verweer van de oud-gerechtsdeurwaarder dat hij, tuchtrechtelijk bezien, op 14 november 2014 nog niet in overtreding was, omdat hij de ontbrekende punten in de periode 15 november 2014–31 december 2014 nog had kunnen halen, treft geen doel. De punten hebben betrekking op de jaren 2013 en 2014, gedurende welke gehele periode de oud-gerechtsdeurwaarder lid van de KBvG was. Hij is immers niet vóór 1 januari 2015 uit zijn ambt ontslagen. Dat hij reeds eerder is gestopt met zijn feitelijke werkzaamheden als gerechtsdeurwaarder, zoals door de oud-deurwaarder gesteld, doet in dit verband niet ter zake. De opleidingsverplichting rust op iedereen die is benoemd als (kandidaat) gerechtsdeurwaarder, waarbij het niet van belang is of de betrokkene ook feitelijk als zodanig werkzaam is.
6.3.
Met zijn stelling dat hij kosteloos cursussen kon volgen en daarom geen financieel voordeel heeft gehad ten opzichte van andere gerechtsdeurwaarders die wel opleidingskosten hebben moeten maken, ziet de oud-gerechtsdeurwaarder over het hoofd dat het financiële voordeel ook is gelegen in de tijd die de oud-gerechtsdeurwaarder bespaarde door geen cursussen voor te bereiden en te volgen. De oud-gerechtsdeurwaarder had door het niet volgen van cursussen meer tijd over om omzet te genereren.
6.4.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de handelwijze van de oud-gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Het hof acht het opleggen van een geldboete van € 5.600,-- (28 maal € 200,--) passend en geboden. De door de oud-gerechtsdeurwaarder in dit verband aangevoerde omstandigheden geven het hof geen aanleiding in deze zaak een lagere boete op te leggen dan een boete van € 200,-- per niet behaald opleidingspunt, zoals in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. In verband met de eisen van rechtsgelijkheid dient de zwaarte van de sanctie bij overtredingen van de opleidingsverplichting zoveel mogelijk gelijk te zijn. De boete dient niet alleen ertoe het financiële voordeel af te romen, maar ook om toekomstige soortgelijke overtredingen door andere gerechtsdeurwaarders te ontmoedigen.
6.5.
Nu het hof met betrekking tot de op te leggen maatregel tot een andere beslissing komt dan de kamer, zal het hof de beslissing van de kamer in zoverre vernietigen. Voor het overige zal het hof de beslissing van de kamer bevestigen.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing van de kamer voor zover het de opgelegde maatregel betreft en, in zoverre, opnieuw rechtdoende:
- legt aan de oud-gerechtsdeurwaarder een geldboete op van € 5.600,--, te betalen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) op een door het CJIB aan te geven wijze;
- bevestigt de beslissing van de kamer voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.M.A. Verscheure en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2016 door de rolraadsheer.