ECLI:NL:GHAMS:2016:2349

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
23-002527-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis economische politierechter inzake taxivervoer zonder vergunning

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 8 juni 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in Marokko in 1961, was beschuldigd van het verrichten van taxivervoer zonder de vereiste vergunning op 16 maart 2013 in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat de bewijsmiddelen niet adequaat waren uitgewerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft gepleegd. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,00, subsidiair 25 dagen hechtenis. Van deze boete is € 500,00 voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de draagkracht van de verdachte. De verdachte had zich onttrokken aan het toezicht van de overheid door taxivervoer te verrichten zonder vergunning, wat ook de concurrentiepositie van legale vervoerders benadeelde. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

parketnummer: 23-002527-15
datum uitspraak: 21 juni 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-082740-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1961,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 maart 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een auto (gekentekend [kenteken]) taxivervoer heeft verricht zonder een daartoe verleende vergunning.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat de bewijsmiddelen door de rechtbank niet zijn uitgewerkt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 maart 2013 te Amsterdam met een auto (gekentekend [kenteken]) taxivervoer heeft verricht zonder een daartoe verleende vergunning.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 76, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van 1.500,- euro, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 750,- euro, subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van 1.500,- euro, subsidiair 30 dagen hechtenis waarvan 500,- euro, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verrichten van taxivervoer zonder de daartoe vereiste vergunning te hebben. Het vergunningsstelsel voor het taxivervoer is onder meer in het leven geroepen om toezicht van de overheid op het veilig vervoer van personen en een correcte opgave van inkomsten mogelijk te maken. Door taxivervoer te verrichten zonder een daartoe afgegeven vergunning heeft de verdachte zich onttrokken aan dit toezicht. Bovendien heeft hij hierdoor de concurrentiepositie van de vervoerders die wel onder een vergunning hun diensten aanbieden onrechtmatig verslechterd, waardoor zij financieel worden benadeeld.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de draagkracht van de verdachte betaling van een geldboete als door de eerste rechter is opgelegd, niet toelaat. Daarom zal een groter gedeelte voorwaardelijk worden opgelegd en zal van het onvoorwaardelijke gedeelte betaling in termijnen worden toegestaan.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 76 en 103 van het Besluit personenvervoer 2000.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
10 (tien) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. P.C. Römer en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 juni 2016.