ECLI:NL:GHAMS:2016:2347

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
23-005130-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding en bewijsminimum in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2015. De verdachte was beschuldigd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een slachtoffer op 15 juli 2014 te Amsterdam. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor een bewezenverklaring, onder andere vanwege het drugsgebruik van de aangeefster en haar eerdere trauma. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van een getuige die bevestigde dat de verdachte de aangeefster had aangeraakt. Het hof verwierp de verweren van de verdediging en oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd. De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor een geheel voorwaardelijke straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zorg voor zijn oma. Het hof heeft echter besloten dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan een deels voorwaardelijke taakstraf rechtvaardigen. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar het hof heeft deze niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet voldoende kon worden vastgesteld in het kader van de strafprocedure.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met bijzondere voorwaarden, en heeft de vordering van de benadeelde partij afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

parketnummer: 23-005130-15
datum uitspraak: 14 juni 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13/674023-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: '[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juli 2014 te Amsterdam door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij onverhoeds van achter haar borsten betast en/of in haar borsten geknepen en/of heeft hij met zijn heupen/penis tegen haar billen aan geduwd/gereden en/of bleef hij daarmee doorgaan terwijl deze [slachtoffer] zei dat hij moest ophouden en/of terwijl zij hem met haar armen probeerde af te weren;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bespreking van de gevoerde verweren

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring. Het drugsgebruik van de aangeefster, haar recente trauma als gevolg van een eerdere aanranding, haar lage IQ en de verschillen tussen de verklaring die zij bij de politie heeft afgelegd en de verhalen die zij aan derden heeft verteld, doen afbreuk aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Nu deze verklaring onbetrouwbaar is, dient zij van het bewijs te worden uitgesloten. Als gevolg hiervan is er geen zelfstandig bewijsmiddel voor het ten laste gelegde en dient wegens gebrek aan bewijs vrijspraak te volgen. Ook indien de verklaring van aangeefster niet van het bewijs wordt uitgesloten, dient vrijspraak te volgen omdat de verklaring op essentiële onderdelen van de ten laste gelegde aanranding niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De getuige [getuige] heeft niet gezien dat de verdachte de borsten van de aangeefster heeft aangeraakt en/of met zijn geslachtsdeel tegen haar billen heeft aangeduwd. De overige verklaringen in het dossier hebben alle dezelfde bron, te weten aangeefster. Hieruit volgt dat er niet voldoende bewijs is dat deze aanrakingen hebben plaatsgevonden, laat staan dat sprake is van dwang en opzet bij de verdachte.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt daartoe als volgt. Het hof is van oordeel dat de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen, waaruit allereerst blijkt dat er fysiek contact is geweest tussen de aangeefster en de verdachte in haar appartement. Voorts vindt de verklaring van de aangeefster dat de verdachte onder haar trui aan haar borsten heeft gezeten, steun in de verklaring van de getuige [getuige] die heeft gezien dat [verdachte] met zijn hand onder haar shirt is gegaan. De verschillen tussen de verklaring van de aangeefster en de overige zich in het dossier bevindende verklaringen over het voorval zijn naar het oordeel van het hof niet zodanig van aard dat aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster dient te worden getwijfeld. Ook in het overige door de raadsvrouw aangevoerde ziet het hof geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster te twijfelen. Het hof verwerpt dan ook het verweer van de verdediging dat de verklaring van aangeefster van het bewijs dient te worden uitgesloten dan wel dat niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Met betrekking tot het opzet overweegt het hof dat niet aannemelijk is dat de verdachte – zoals hij op het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg heeft gesuggereerd – per ongeluk onder het T-shirt van de aangeefster is terechtgekomen, temeer daar zij heeft verklaard dat de verdachte hierbij haar borsten heeft aangeraakt. Uit de verklaringen van aangeefster en [getuige] blijkt bovendien dat zij de verdachte meermalen – in woord en gebaar – te kennen heeft gegeven niet van zijn aanrakingen gediend te zijn. Naar het oordeel van het hof kan dan ook uit de gedragingen van de verdachte worden afgeleid dat diens opzet was gericht op het plegen van de hem ten laste gelegde ontuchtige handelingen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde aanranding, ook waar het betreft het rijden met zijn penis tegen haar billen, heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 juli 2014 te Amsterdam door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij onverhoeds van achter haar borsten betast en heeft hij met zijn penis tegen haar billen gereden en bleef hij daarmee doorgaan terwijl deze [slachtoffer] zei dat hij moest ophouden en terwijl zij hem met haar armen probeerde af te weren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder de algemene en bijzondere voorwaarden als in het vonnis vervat.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf – daaronder begrepen de bijzondere voorwaarden – als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft bepleit, in geval van bewezenverklaring, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zij heeft aangevoerd dat de verdachte een laag IQ heeft en de zorg voor zijn oma draagt die een hartinfarct heeft gehad waardoor zij beperkt is in haar functioneren. De verdachte staat haar in het dagelijkse leven in alle huishoudelijke taken bij en begeleidt haar twee keer per week bij haar bezoeken aan het ziekenhuis. Daarnaast is de verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk feit veroordeeld zodat de justitiële documentatie geen aanleiding tot strafverzwaring geeft.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht, in geval van veroordeling, aan de verdachte, conform het reclasseringsadvies, een geheel voorwaardelijke (werk)straf op te leggen met de voorwaarden die de reclassering geraden acht, met dien verstande dat geen behandelverplichting ter zake alcoholgebruik wordt opgelegd omdat de verdachte geen problemen heeft met alcohol en in het reclasseringsrapport is opgenomen dat het alcoholgebruik niet delict gerelateerd lijkt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de aangeefster in haar eigen huis onzedelijk betast. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op haar gevoel van veiligheid en haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten langdurig de nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 mei 2016 is hij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof bij de strafmaat in het voordeel van de verdachte meeweegt.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde kan echter niet met een geheel voorwaardelijke werkstraf, als door de raadsvrouw bepleit, worden volstaan. Het hof acht alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof zal, conform de vordering van de advocaat-generaal en het advies van de Reclassering, de door de Reclassering in het advies van 17 juli 2015 geadviseerde voorwaarden aan het voorwaardelijke deel van de taakstraf verbinden. Het hof acht het evenwel niet noodzakelijk dat de verdachte meewerkt aan een intakeprocedure, een diagnostisch onderzoek en een daaruit voortvloeiend behandelplan voor zover dat is gericht op alcoholgebruik. Blijkens het Reclasseringsadvies zijn er geen aanwijzingen dat alcoholgebruik een probleem vormt en lijkt het alcoholgebruik niet delict gerelateerd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 450 te vermeerderen met de executiekosten en de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Daarnaast is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof dezelfde beslissing als de rechtbank zal nemen.
De advocaat van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht.
De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof primair verzocht, gelet op de door haar bepleite vrijspraak, de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen nu het causaal verband tussen het ten laste gelegde en het psychisch leed zoals in de GGZ-verklaring is aangegeven (en zoals door de advocaat van de benadeelde partij betoogd) niet is aangetoond. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht een eventuele toe te wijzen schadevergoeding te matigen.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Het hof overweegt daartoe dat in het kader van deze strafprocedure onvoldoende kan worden vastgesteld dat sprake is van schade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit of van schade in die zin dat het strafbare feit reeds bestaande psychische klachten heeft verergerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat
- de veroordeelde zich meldt bij GGZ Reclassering Palier en gedurende de proeftijd zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft en zich blijft melden zo frequent en lang als GGZ Reclassering Palier dat nodig acht, en
- verplicht meewerkt aan een intakeprocedure en een diagnostisch onderzoek bij De Waag of een soortgelijke instelling en meewerkt aan het daaruit voortvloeiende behandelplan, met dien verstande dat deze verplichting niet geldt voor zover het alcoholgebruik van de veroordeelde betreft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juni 2016.
mr. M.J. Dubelaar is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.