Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. Klager had op 28 mei 2015 een beroepschrift ingediend tegen de beschikking van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 21 april 2015, waarin zijn verzet tegen een eerdere beschikking van 3 februari 2015 als kennelijk ongegrond was afgewezen. Het hof heeft de ontvankelijkheid van klager in zijn hoger beroep beoordeeld. Klager stelde dat de kamer zijn klachten niet inhoudelijk had beoordeeld en dat dit leidde tot een onrechtmatige behandeling van zijn zaak. Het hof oordeelde echter dat het motiveringsgebrek van de kamer geen grond was om het rechtsmiddelenverbod te doorbreken. Volgens vaste jurisprudentie kan een gebrek in de motivering van de beschikking niet leiden tot een schending van fundamentele rechtsbeginselen. Het hof concludeerde dat klager niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat de uitzonderingsgrond van artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet niet van toepassing was. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.