ECLI:NL:GHAMS:2016:234

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
200.170.524/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder en de ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. Klager had op 28 mei 2015 een beroepschrift ingediend tegen de beschikking van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 21 april 2015, waarin zijn verzet tegen een eerdere beschikking van 3 februari 2015 als kennelijk ongegrond was afgewezen. Het hof heeft de ontvankelijkheid van klager in zijn hoger beroep beoordeeld. Klager stelde dat de kamer zijn klachten niet inhoudelijk had beoordeeld en dat dit leidde tot een onrechtmatige behandeling van zijn zaak. Het hof oordeelde echter dat het motiveringsgebrek van de kamer geen grond was om het rechtsmiddelenverbod te doorbreken. Volgens vaste jurisprudentie kan een gebrek in de motivering van de beschikking niet leiden tot een schending van fundamentele rechtsbeginselen. Het hof concludeerde dat klager niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat de uitzonderingsgrond van artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet niet van toepassing was. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.170.524/01 GDW
nummer eerste aanleg : 123.2015
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 26 januari 2016
inzake
[klager] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Veenendaal,
tegen
[gerechtsdeurwaarder] ,
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 28 mei 2015 een beroepschrift – met bijlage – bij het hof ingediend tegen de beschikking van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 21 april 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:87), verzonden op 30 april 2015.
1.2.
De kamer heeft in de bestreden beschikking het verzet van klager tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 3 februari 2015, waarbij de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) als kennelijk ongegrond was afgewezen, ongegrond verklaard
.
1.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 9 juni 2015 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
De zaak is, voor zover het betreft de ontvankelijkheid van klager in zijn hoger beroep, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 december 2015. Klager, vergezeld van zijn gemachtigde, is verschenen. Zij hebben beiden het woord gevoerd. De gerechtsdeurwaarder heeft schriftelijk te kennen gegeven niet te zullen verschijnen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De ontvankelijkheid van klager in het hoger beroep

3.1.
Klager heeft op 20 mei 2014 bij de kamer een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd, dat bij de kamer is ingekomen op 3 juni 2014. De voorzitter van de kamer heeft vervolgens bij beschikking van 3 februari 2015 de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Deze beschikking is op 6 februari 2015 aan klager toegezonden, waarna klager bij schrijven van 17 februari 2015 verzet heeft aangetekend tegen deze beschikking. Het verzetschrift is behandeld op de terechtzitting van 10 maart 2015. De kamer heeft bij beschikking van 21 april 2015 het verzet ongegrond verklaard.
3.2.
Artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer op het verzet voor de klager geen rechtsmiddel openstaat. Dat is ook vermeld onder de beschikking waarvan beroep. Van het in voormeld wetsartikel opgenomen rechtsmiddelenverbod kan slechts worden afgeweken, indien bij de totstandkoming van de beschikking een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
3.3.
Klager heeft in hoger beroep aangevoerd dat de kamer heeft nagelaten de klachten van klager inhoudelijk te beoordelen, waardoor geen sprake is geweest van een eerlijke en onpartijdige behandeling. Hij stelt:
(i) dat de kamer in de beschikking onterecht heeft opgemerkt dat de gerechtsdeurwaarder gemotiveerd verweer heeft gevoerd; op de acht gemotiveerde klachten van klager is de gerechtsdeurwaarder in het geheel niet inhoudelijk ingegaan,
(ii) dat de kamer de omstandigheid dat de klacht eerder ingediend had kunnen worden niet ten grondslag had mogen leggen aan haar beschikking, aangezien nu de klacht tijdig is ingediend dit geen argument voor niet-ontvankelijkheid oplevert, en
(iii) dat het gegeven dat de klacht mede betrekking heeft op een civielrechtelijk conflict niet in de weg staat van een tuchtrechtelijke behandeling. Klager verwijst hierbij naar artikel 17 van de KBvG-verordening Normen voor Kwaliteit: een gerechtsdeurwaarder dient zich als een goed en verantwoordelijk werkgever te gedragen. De kamer had dienen te beoordelen of de gerechtsdeurwaarder die tuchtrechtelijke norm heeft geschonden.
3.4.
Het hof is van oordeel dat de onder 3.2 vermelde uitzondering zich in de onderhavige zaak niet voordoet. In de kern stelt klager zich op het standpunt dat de kamer haar beschikking onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat uit de motivering van de kamer niet blijkt dat zij de klachten van klager inhoudelijk heeft behandeld. Volgens vaste jurisprudentie vormt een motiveringsgebrek echter geen doorbrekingsgrond van het rechtsmiddelenverbod. Dat klager meent dat de bestreden beschikking gebrekkig is gemotiveerd, is daarom, wat daarvan ook zij, onvoldoende om te kunnen concluderen dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
3.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat klager niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de kamer van 21 april 2015.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016 door de rolraadsheer.