In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een Nigeriaanse man, was ongewenst verklaard in Nederland op basis van zijn eerdere veroordeling tot gevangenisstraf. De verdediging voerde aan dat de ongewenstverklaring onrechtmatig was, omdat de verdachte een Spaanse verblijfsvergunning had op basis van zijn huwelijk met een Nederlandse vrouw. Het hof oordeelde dat de verdachte geen aanspraken kon ontlenen aan de Richtlijn 2004/38/EG, omdat deze niet op hem van toepassing was. Het hof achtte bewezen dat de verdachte op 19 januari 2012 in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van twee jaar. De beslissing was gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, waarbij het hof rekening hield met de persoonlijke situatie van de verdachte.