ECLI:NL:GHAMS:2016:232

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
200.166.074/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een relatiebeding in een arbeidsovereenkomst en de belangenafweging tussen werkgever en werknemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de maatschap Londen & Van Holland Registeraccountants en Belastingadviseurs tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin het relatiebeding van een voormalige werknemer, [geïntimeerde], werd geschorst. De werknemer had zijn dienstverband opgezegd en verzocht om ontheffing van het relatiebeding ten aanzien van een cliënt van de maatschap. De kantonrechter oordeelde dat Londen & Van Holland onvoldoende belang had bij handhaving van het relatiebeding, wat leidde tot het hoger beroep.

Het hof bevestigde het oordeel van de kantonrechter. Het hof overwoog dat de werknemer tijdens zijn dienstverband geen werkzaamheden voor de cliënt had verricht en dat de relatie tussen Londen & Van Holland en de cliënt al was beëindigd voordat de werknemer zijn werkzaamheden als zelfstandige begon. Het hof concludeerde dat Londen & Van Holland geen reëel belang had bij handhaving van het relatiebeding, aangezien de cliënt niet meer tot de relaties van de maatschap behoorde.

De grieven van Londen & Van Holland werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. De maatschap werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de beoordeling van relatiebedingen in arbeidsovereenkomsten, waarbij de rechten van de werknemer op vrije arbeidskeuze tegen het belang van de werkgever moeten worden afgewogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.166.074/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 2933925 CV EXPL 14-9062
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 januari 2016
inzake
de maatschap naar burgerlijk recht LONDEN & VAN HOLLAND REGISTERACCOUNTANTS EN BELASTINGADVISEURS,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. M.A. Visser te Amsterdam,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. Draaisma te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Londen & Van Holland en [geïntimeerde] genoemd.
Londen & Van Holland is bij dagvaarding van 25 februari 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, Afdeling privaatrecht, team kanton (hierna: de kantonrechter), van 2 februari 2015, gewezen tussen Londen & Van Holland als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Bij tussenarrest van 24 maart 2015 is een comparitie van partijen gelast. Deze is gehouden op 1 juli 2015 en daarvan is een proces-verbaal opgemaakt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Londen & Van Holland heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Londen & Van Holland zal toewijzen, met de veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter en afwijzing van het hoger beroep, met - naar het hof begrijpt - de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van Londen & Van Holland in de proceskosten in hoger beroep.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis van 2 februari 2015 onder 1. (1.1. tot en met 1.14.) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het navolgende.
2.1.
Londen & Van Holland is een middelgroot accountants- en belastingadvieskantoor. [geïntimeerde] is daar op 1 februari 2007 als accountant medewerker in dienst getreden tegen een salaris van laatstelijk € 5.277,00 bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.2.
De arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] bevat in artikel 13 het navolgende relatiebeding:
Het is de werknemer niet toegestaan gedurende het dienstverband alsook
gedurende een periode van 1 (één) jaar na de beëindiging van het
dienstverband zonder voorafgaande toestemming van Werkgever, in enigerlei
vorm zaken te doen met, in dienst te treden bij, activiteiten te ontplooien of
werkzaamheden te verrichten voor een derde, die op het tijdstip van het
beëindigen van het dienstverband en in de 12 (twaalf) maanden daaraan voorafgaand tot de cliëntenkring of andere zakelijke relaties van Werkgever en/of een aan haar gelieerde onderneming behoorde, ongeacht of zulks geschiedt direct of indirect, voor eigen rekening of voor rekening van derden, tegen vergoeding of om niet, waarbij tot de cliëntenkring en andere zakelijke relaties mede zullen worden gerekend derden, die op het tijdstip van het beëindigen van het dienstverband redelijkerwijs konden worden aangemerkt als toekomstige cliënten of andere zakelijke relaties van Werkgever en/of een aan haar gelieerde onderneming.
2.3.
In artikel 14 van de arbeidsovereenkomst is op overtreding van dit verbod een
boete gesteld van € 23.000,00 voor elke overtreding en van € 2.300,00 voor
elke dag dat de overtreding voortduurt.
2.4.
Op 23 oktober 2013 heeft [geïntimeerde] Londen & Van Holland te kennen gegeven het dienstverband met Londen & Van Holland te willen opzeggen om als zelfstandige werkzaamheden te gaan verrichten op het gebied van online managementinformatie-systemen en online financiële administratie. [geïntimeerde] heeft daarbij Londen & Van Holland verzocht hem te ontheffen van het relatiebeding ten aanzien van de besloten vennootschap Van [vennootschap] (hierna: [vennootschap]).
2.5.
Bij brief van 29 oktober 2013 heeft [geïntimeerde] de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen het eind van de maand november 2013. De brief bevat het volgende verzoek:
Tevens vraag ik jullie mij ontheffing te verlenen voor mijn relatiebeding voor
[X] en zijn vennootschap [vennootschap] alsmede de
hieraan verbonden dochterondernemingen.
2.6.
[vennootschap] - met haar dochterondernemingen - was toen al een aantal jaren cliënt van Londen & Van Holland, waarvoor deze de accountantscontrole deed. [vennootschap] liet haar financiële administratie verrichten door een derde, Genpact te Wormerveer. Genpact is niet een aan Londen & Van Holland gelieerde vennootschap.
2.7.
Londen & Van Holland heeft voor de controlewerkzaamheden in 2013 aan [vennootschap] een bedrag geoffreerd van € 25.750,00. In november 2013 hebben Londen & Van Holland en [vennootschap] onderhandeld over die offerte. Bij mail van 29 november 2013 bericht [vennootschap] aan Londen & Van Holland:
“(…) Ik wilde om meerdere redenen graag doorgaan met Londen Van Holland en was daarom bereid om naast het laten lopen van de korting van ruim € 2.200 nogmaals € 3.400 meer te betalen dan dat ik bij UNP zou moeten doen, totaal dus ruim € 5.600 boven het budget van UNP, circa 40%!! Het voorstel was een bedrag van € 20.000 exclusief omzetbelasting. Dit bedrag ligt ook nagenoeg exact in het midden van het offertebedrag van UNP ad € 14.387 en jouw offerte van € 25.750.
(...)
Donderdag 28 november 2013 heb jij mij teruggebeld. Jij gaf aan dat
Londen & Van Holland niet meer verder wilde met mij als relatie Jij hebt dan ook namens Londen Van Holland de relatie met [vennootschap] opgezegd. Ik vind het besluit van Londen Van Holland teleurstellend. In plaats van in overleg te gaan, wordt voor de tweede keer niet ingegaan op een voorstel van mijn kant.
(...)”
2.8.
Op 28 november 2013 heeft Londen & Van Holland [geïntimeerde] meegedeeld dat met [vennootschap] geen overeenstemming was bereikt over de accountantscontrole 2013 en dat het verzoek van [geïntimeerde] om ontheven te worden van zijn relatiebeding ten
aanzien van [vennootschap] wordt afgewezen, tenzij hij Londen & Van Holland een afkoopsom betaalt van € 25.000,00, zijnde de waarde van de niet door [vennootschap]
geaccepteerde offerte.
2.9.
Bij brief van 2 december 2013 heeft Londen & Van Holland [geïntimeerde] bericht dat hij (ten aanzien van [vennootschap]) niet wordt ontheven van zijn relatiebeding, tenzij uitdrukkelijk anders wordt overeengekomen.
2.10.
Op 5 december 2013 heeft Londen & Van Holland in de organisatie bekend gemaakt dat per die dag [vennootschap] en zijn vennootschappen geen klant meer bij Londen & Van Holland zijn.
2.11.
[vennootschap] heeft [geïntimeerde] bij e-mail van 18 december 2013 onder meer bericht:
Graag wil ik jou de opdracht verstrekken om met ingang van het boekjaar 2014 de werkzaamheden van Genpact over te nemen. Dit houdt in dat jij voor mij de financiële administratie gaat verzorgen en tevens voor mij een specifiek management-informatiesysteem gaat ontwikkelen en implementeren.
2.12.
Bij vonnis van 4 februari 2014 heeft de voorzieningenrechter te Amsterdam
het relatiebeding van [geïntimeerde] geschorst, op grond van het oordeel dat Londen & Van Holland onvoldoende zwaarwegend belang heeft bij handhaving daarvan. Tegen het vonnis van de voorzieningenrechter is geen hoger beroep ingesteld.

3.Beoordeling

3.1.
In eerste aanleg heeft Londen & Van Holland gevorderd een verklaring voor recht dat het relatiebeding rechtsgeldig is en de betaling door [geïntimeerde] van een boete van € 23.000,00. De kantonrechter heeft de vordering van Londen & Van Holland afgewezen. Zij heeft daartoe overwogen dat na afweging van de wederzijdse belangen Londen & Van Holland onvoldoende belang heeft bij onverkorte handhaving van het relatiebeding. Londen & Van Holland heeft drie grieven aangevoerd tegen het vonnis van de kantonrechter. In de eerste grief stelt Londen & Van Holland dat de kantonrechter een onjuist criterium gebruikt voor wat betreft de belangenafweging volgens artikel 7:653 lid 2 BW. Ten onrechte heeft de kantonrechter van belang geacht de aard van de relatie, de aard van de werkzaamheden en of Londen & Van Holland zelf de relatie met [vennootschap] heeft opgezegd, aldus Londen & Van Holland. Met haar tweede en derde grief maakt Londen & Van Holland bezwaar tegen het oordeel van de kantonrechter dat Londen & Van Holland onvoldoende belang heeft bij handhaving van het relatiebeding en daarmee geen recht.
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 7:653 lid 2 BW (oud) de rechter een beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij de werknemer wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn, zoals een relatiebeding, geheel of gedeeltelijk kan vernietigen op grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. In de onderhavige zaak moet een afweging worden gemaakt tussen het recht van [geïntimeerde] op vrije arbeidskeuze enerzijds en het belang van Londen & Van Holland bij handhaving van het relatiebeding anderzijds. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
3.3.
Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat Londen & Van Holland onvoldoende belang heeft bij handhaving van het relatiebeding voor wat betreft haar voormalige relatie [vennootschap]. Voor dat oordeel zijn van belang de navolgende omstandigheden van het geval.
[geïntimeerde], die geen registeraccountant is, heeft gedurende zijn dienstverband met Londen & Van Holland geen werkzaamheden verricht voor [vennootschap].
[geïntimeerde] is na zijn dienstverband als zelfstandige andere werkzaamheden gaan verrichten voor [vennootschap] dan Londen & Van Holland voor Veldhuizen heeft verricht.
De relatie met [vennootschap] is beëindigd door Londen & Van Holland nadat zij het met [vennootschap] niet eens kon worden over de prijs voor de controlewerkzaamheden die Londen & Van Holland placht te verrichten. [geïntimeerde] is niet betrokken geweest bij de onderhandelingen tussen Londen & Van Holland en [vennootschap]. Aldus is de situatie ontstaan dat [vennootschap] reeds voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] niet meer tot de relaties behoort van Londen & Van Holland, zodat een bescherming van het daarmee samenhangende belang (bescherming van het bedrijfsdebiet als zodanig) ook niet meer aan de orde is.
Dat zou mogelijk nog anders zijn indien [vennootschap] welbewust zou hebben aangestuurd op een breuk met Londen & Van Holland teneinde [geïntimeerde] als ex-werknemer van Londen & Van Holland binnen te halen. Voor het door Londen & Van Holland beweerde een-tweetje tussen [geïntimeerde] en [vennootschap], heeft zij echter niet meer gesteld dan de enkele bewering en dat is onvoldoende ter onderbouwing van die stelling.
3.4.
Het hof is daarom van oordeel dat Londen & Van Holland tegenover deze omstandigheden niet een concreet en reëel belang bij onverkorte handhaving van het relatiebeding heeft gesteld. De omzet die Londen & Van Holland heeft verloren, heeft zij niet verloren door onvoldoende werking van het relatiebeding en kon zij evenmin behouden door onverkorte handhaving van het relatiebeding. Immers, wanneer Londen & Van Holland in 2014 haar werkzaamheden als controlerend accountant zou hebben voortgezet voor [vennootschap], had zij toch niet tevens die werkzaamheden voor [vennootschap] kunnen verrichten die [geïntimeerde] thans voor [vennootschap] is gaan uitvoeren. En, ook wanneer [geïntimeerde] in 2014 niet in zee zou zijn gegaan met [vennootschap], zou Londen & Van Holland ten aanzien van [vennootschap] in eenzelfde situatie hebben verkeerd als nu, te weten dat zij [vennootschap] niet meer als cliënt beschouwde.
3.5.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Londen & Van Holland zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Londen & Van Holland in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 711,00 aan verschotten en € 2.316,00 voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, G.C. Boot en R.Tj. Terpstra en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016.