ECLI:NL:GHAMS:2016:2280

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
200.181.146/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Draagplicht huwelijkse schulden na ontbinding huwelijksgemeenschap

In deze zaak gaat het om de draagplicht van huwelijkse schulden na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap tussen de man en de vrouw. Partijen zijn op 14 februari 2014 in gemeenschap van goederen gehuwd, maar hun huwelijk is op 4 mei 2015 ontbonden. De man heeft op 1 december 2015 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin werd bepaald dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden die deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank had geoordeeld dat er in dit geval toereikende grond was om een uitzondering te maken op dit uitgangspunt, omdat de vrouw niet op de hoogte was van de schulden van de man en zij bereid was haar eigen schulden te dragen.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de omstandigheden in dit geval zeer uitzonderlijk zijn. De huwelijksgemeenschap heeft slechts kort bestaan en er was geen sprake van samenwoning. De man had aanzienlijke schulden, waarvan hij de vrouw niet op de hoogte had gesteld. Het hof oordeelt dat de vrouw niet draagplichtig is voor de schulden van de man, omdat het onaanvaardbaar zou zijn om haar voor de helft verantwoordelijk te houden voor deze schulden, gezien de omstandigheden van het geval. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank, met uitzondering van het gedeelte waarin de echtscheiding werd uitgesproken, dat wordt vernietigd. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elk van partijen de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 14 juni 2016
Zaaknummer: 200.181.146/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/13/565809 / FA RK 14-3876 en C/13/586810 / FA RK 15/3398
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.L.M. Lohman te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.M.A. Appelman te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 1 december 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 2 september 2015 van de rechtbank Amsterdam met kenmerk C/13/565809 / FA RK 14-3876 en C/13/586810 / FA RK 15/3398.
1.3.
De vrouw heeft op 16 februari 2016 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.2. Vooraf

Partijen zijn het eens dat de bestreden beschikking in zoverre een abuis bevat dat daarin de echtscheiding is uitgesproken, hoewel dat al was gebeurd in de daaraan voorafgaande deelbeschikking van 14 januari 2015.
Het hof zal op de voet van hetgeen partijen over en weer in hoger beroep aan de orde hebben gesteld dit gedeelte van de bestreden beschikking vernietigen, opdat op dit punt niet langer misverstand kan ontstaan.

3.Beoordeling van het beroep

3.1
Het gaat in dit geding, kortweg, om de volgende kwestie.
3.1.1
Partijen zijn op 14 februari 2014 in gemeenschap van goederen gehuwd. Hun huwelijk is op 4 mei 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 14 januari 2015 in de registers van de burgerlijke stand.
De echtscheiding is uitgesproken op verzoek van de man. De man heeft dit verzoek op 12 mei 2014 ingediend bij de rechtbank.
3.1.2
Partijen hebben de Nederlandse en de Algerijnse nationaliteit. Beiden hebben banden met Algerije.
3.1.3
De man en de vrouw zijn na hun burgerlijk huwelijk in Nederland niet gaan samenwonen. Het lag in hun bedoeling om te gaan samenwonen, nadat zij hun huwelijksfeest in Algerije hadden gevierd. Dat feest zou worden gehouden in de maand juni 2014. Dat feest is niet doorgegaan. Tussen partijen en hun families zijn in het vroege voorjaar van 2014 grote problemen ontstaan, die uiteindelijk tot de echtscheiding hebben geleid.
3.1.4
Elk van partijen had op 12 mei 2014, de tussen partijen relevante peildatum, schulden.
De vrouw had de volgende schulden:
  • terugvordering bijstandsuitkering gemeente Amsterdam € 413,61,
  • DUO € 4.372,25,
  • Onderwijsgroep € 6.234,80,
  • roodstand € 999,-,
  • lening € 2.500,-,
  • ziektekosten € 2.609,06.
De man had op zijn beurt de volgende schulden:
  • krediet ABN Amro € 1.328,23,
  • flexibel krediet ABN Amro € 26.043,41,
  • UWV € 9.941,06,
  • ING € 3.699,77,
  • belastingdienst € 3.909,93,
  • DUO € 76.128,79.
Al deze schulden maakten op de peildatum deel uit van de huwelijksgemeenschap van partijen. Partijen zijn het eens dat in de vaststelling van de rechtbank van de omvang van het flexibel krediet van de man bij ABN Amro een vergissing is geslopen. Voor het door de rechtbank genoemde bedrag groot € 26.43,41 moet worden gelezen € 26.043,41.
3.1.4
De schulden van de man zijn vrijwel geheel vóór het huwelijk ontstaan. Hij heeft de vrouw daarvan vóór het huwelijk niet op de hoogte gesteld. De schulden van de vrouw zijn grotendeels ontstaan vóór het huwelijk. Zij heeft de man daarvan vóór het huwelijk niet op de hoogte gesteld.
3.1.5
De man is op enig moment zijn baan kwijtgeraakt. Zijn inkomsten zouden daardoor zijn gedaald. Hij betaalt nauwelijks af op zijn schulden. Hij is naar zijn zeggen door zijn schuldeisers verder niet indringend met invorderingsmaatregelen geconfronteerd.
De vrouw is parttime werkzaam als zorgassistent op uitzendbasis. Zij betaalt naar haar zeggen mondjesmaat af op haar schulden.
3.1.6
Tussen partijen is geschil ontstaan over de vraag of in hun geval op gronden van redelijkheid en billijkheid uitzondering zou moeten worden gemaakt op het rechtens geldende uitgangspunt dat zij na hun huwelijk ieder voor de helft draagplichtig zijn ten aanzien van alle schulden die deel zijn gaan uitmaken van hun huwelijksgemeenschap.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking beslist dat in dit geval toereikende grond bestaat om te bepalen dat ieder van partijen volledig draagplichtig is voor de op zijn of haar naam staande schulden. De rechtbank heeft in haar motivering tot uitgangspunt gekozen dat ieder van de echtgenoten ten opzichte van de ander gehouden is de helft van de schulden te dragen, maar dat van dat uitgangspunt in zeer uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken. De rechtbank heeft vervolgens aanvaard dat zich in deze zaak zo’n uitzonderingsgeval voordoet, aldus dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om te bepalen dat de vrouw voor de helft draagplichtig is voor de schulden van de man. De rechtbank heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden:
. het huwelijk van partijen heeft kort geduurd,
. partijen hebben niet samengeleefd,
. de vrouw was ten tijde van de huwelijkssluiting niet op de hoogte van de schulden van de man,
. de vrouw is bereid om haar eigen schulden te dragen ingeval de man zijn eigen schulden draagt.
3.2.
De man heeft door middel van zijn grief in hoger beroep opnieuw aan de orde gesteld de vraag of in dit geval toereikende grond bestaat om een uitzondering te maken op het rechtens geldende uitgangspunt dat elk van partijen voor de helft draagplichtig is ten aanzien van de schulden die tot de huwelijksgemeenschap behoren.
3.3
Het hof stelt bij de bespreking van de grief voorop dat voor de door de vrouw gewenste afwijking op de hoofdregel slechts plaats is in zeer uitzonderlijke gevallen. Het gaat tussen partijen dus erom te onderzoeken of de omstandigheden waarop de vrouw zich beroept van voldoende gewicht zijn om de door haar bepleite uitzondering te rechtvaardigen.
3.4
De man heeft in de toelichting op zijn grief betoogd dat zijn schulden niet ongebruikelijk zijn; het zijn, zo legt hij uit, een studieschuld en een persoonlijke lening. Geen van die schulden is aangegaan met het oogmerk om de vrouw te benadelen, ook is er geen sprake geweest van misleiding. Dat de vrouw niet op de hoogte was van zijn schulden, vindt de man al evenmin ongebruikelijk. Hij was ook niet verplicht om de vrouw over zijn schulden te informeren. Tot slot heeft de man zich erop beroepen, dat de vrouw in elk geval gedurende het echtscheidingsgeding ervan heeft blijk gegeven dat zij zich bewust is geweest van de betekenis van een huwelijksgemeenschap.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man aanvullend uiteengezet dat de studieschuld is opgelopen, doordat hij vele jaren (7 à 8) heeft gestudeerd en veelvuldig van studie is veranderd. Een aantal studies (universitair en hbo) heeft hij niet afgemaakt, een mbo opleiding heeft hij afgerond. In 2009 heeft hij € 20.000,- geleend van de ABN Amro bank teneinde een eigen onderneming te starten. Dat is geen succes geworden. De schuld is sedertdien opgelopen. Verder heeft hij verklaard dat hij zich voorafgaand aan het huwelijk heeft laten voorlichten over aard en strekking van huwelijkse voorwaarden, omdat hij op dat moment vond dat de vrouw niet hoefde mee te betalen aan zijn schulden. Hij heeft de vrouw niets verteld over zijn schulden, omdat hij zich daarvoor schaamde.
3.5
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat dit geval als zeer uitzonderlijk moet worden aangemerkt en dat de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding van de man en de vrouw beheersen, in dit geval meebrengen dat de vrouw niet draagplichtig is ten aanzien van de schulden van de man.
In de eerste plaats is in dit verband van betekenis dat de huwelijksgemeenschap slechts zeer kort heeft bestaan, te weten vanaf de dag van het (burgerlijk) huwelijk, 14 februari 2014, tot de dag van de ontbinding, 12 mei 2014. Die periode werd bovendien erdoor gekenmerkt dat partijen ervoor hadden gekozen nog weinig inhoud aan hun huwelijk te geven in afwachting van hun huwelijksfeest in Algerije. Zo was er geen sprake van samenwoning en deelden partijen niet in elkaars gelden. De man was doende het appartement waar zij zouden gaan wonen, in te richten.
Verder heeft te gelden dat de schulden waarop de man zich beroept, bij gebreke van een toereikende toelichting, niet als ‘niet ongebruikelijk’ kunnen worden aangemerkt. Die schulden waren om te beginnen tezamen zo omvangrijk dat de kwalificatie ‘niet ongebruikelijk’ daarbij niet past. Dat geldt ook voor afzonderlijke schulden, in het bijzonder de studieschuld groot € 76.128,79. In dit verband wijst het hof ook op de verklaring van de man ter zitting in hoger beroep dat hij de vrouw niet heeft verteld over zijn schulden, omdat hij zich daarvoor schaamde. Dat helpt niet mee om de schulden als ‘niet ongebruikelijk’ aan te merken. Voorts valt op dat de man de aard van zijn schulden maar beperkt heeft toegelicht, zodat niet kan worden beoordeeld of deze al dan niet gebruikelijk zijn. Op basis van hetgeen de man over die schulden heeft gesteld, valt dat in ieder geval niet zonder meer aan te nemen.
Dat betekent, dat de omstandigheid dat hij de vrouw wat betreft die schulden in het ongewisse heeft gelaten een relatief zwaar gewicht toekomt, in ieder geval een zwaarder gewicht toekomt dan hij wil. Daaraan verbindt het hof de gevolgtrekking dat niet alleen valt te begrijpen dat de vrouw zich overvallen heeft gevoeld door het bestaan van de schulden, maar dat dit ook valt te billijken.
3.6
De omstandigheid dat in het vroege voorjaar van 2014 tussen partijen en hun families grote problemen zijn ontstaan, maakt in dit verband geen verschil. Het hof wil aannemen dat de man als gevolg van die perikelen is afgestapt van zijn aanvankelijke visie dat de vrouw zijn schulden niet zou hoeven dragen.
Hetgeen de man in dit verband heeft aangevoerd, is echter door de vrouw bestreden, zodat het hof zijn lezing niet zonder meer bij zijn oordeelsvorming kan betrekken. Een toereikend bewijsaanbod ontbreekt in dit verband.
3.7
De stellingen van de man houden verder niets in waaruit het hof zou moeten afleiden dat de man onevenredig hard zou worden getroffen door het aanvaarden van de door de vrouw bepleite uitzondering. Het hof heeft daarbij betrokken dat geen van partijen over vermogen beschikt, alsmede dat de vrouw haar eigen schulden zal dragen.
3.8
Slotsom van deze overwegingen is dat de grief van de man faalt. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
Wat betreft de proceskosten zal het hof bepalen dat elk van partijen de eigen kosten moet dragen.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin de echtscheiding is uitgesproken;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
bepaalt dat elk van partijen de eigen proceskosten moet dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.B.C.M. van der Reep, mr. G.J. Driessen-Poortvliet en mr. H.A. van den Berg in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2016.