In deze zaak gaat het om de draagplicht van huwelijkse schulden na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap tussen de man en de vrouw. Partijen zijn op 14 februari 2014 in gemeenschap van goederen gehuwd, maar hun huwelijk is op 4 mei 2015 ontbonden. De man heeft op 1 december 2015 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin werd bepaald dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden die deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank had geoordeeld dat er in dit geval toereikende grond was om een uitzondering te maken op dit uitgangspunt, omdat de vrouw niet op de hoogte was van de schulden van de man en zij bereid was haar eigen schulden te dragen.
Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de omstandigheden in dit geval zeer uitzonderlijk zijn. De huwelijksgemeenschap heeft slechts kort bestaan en er was geen sprake van samenwoning. De man had aanzienlijke schulden, waarvan hij de vrouw niet op de hoogte had gesteld. Het hof oordeelt dat de vrouw niet draagplichtig is voor de schulden van de man, omdat het onaanvaardbaar zou zijn om haar voor de helft verantwoordelijk te houden voor deze schulden, gezien de omstandigheden van het geval. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank, met uitzondering van het gedeelte waarin de echtscheiding werd uitgesproken, dat wordt vernietigd. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elk van partijen de eigen kosten draagt.