ECLI:NL:GHAMS:2016:2273

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
200.167.575/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van activa en passiva van een horecaonderneming na beëindiging van een samenlevingsregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de verdeling van activa en passiva van een horecaonderneming, Café [X], werd behandeld. De man en de vrouw, die ongehuwd samenwoonden, hebben een pachtovereenkomst en een koopovereenkomst gesloten met Coinco Games B.V. voor het Café. Na de beëindiging van hun samenlevingsregeling in januari 2009, ontstond er een geschil over de verdeling van de activa en passiva van het Café. De man vorderde onder andere de toedeling van het Café aan hem en vergoeding van de overwaarde, terwijl de vrouw verzocht om de activa en passiva aan haar toe te delen. De rechtbank heeft in een eerder vonnis bepaald dat het Café aan de vrouw wordt toegescheiden, waarbij de man een bedrag aan de vrouw moet voldoen. In hoger beroep heeft de man vier grieven ingediend, onder andere over de peildatum voor de waardebepaling van het Café en de betrokkenheid van de huuropbrengsten in de waardering. Het hof heeft geoordeeld dat de peildatum voor de waardebepaling 1 februari 2009 dient te zijn, omdat de man sindsdien geen bemoeienis meer had met het Café. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere akten van partijen over de waarde van de activa en de hoogte van de schulden per peildatum.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.167.575/01
zaaknummer rechtbank : C/15/163382 / HA ZA 09-1601
arrest van de meervoudige familie kamer van 14 juni 2016
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat:
mr. B.J.R. Loijmanste Amsterdam,
tegen:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat:
mr. J.C.I. Veermante Volendam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.
De man is bij dagvaarding van 23 maart 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 februari 2015, gewezen tussen de man als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en de vrouw als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie. De vrouw heeft vervolgens op 30 maart 2015 een anticipatie-exploot uitgebracht, teneinde de zaak vervroegd aan te brengen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens akte houdende vermeerdering van eis, tevens verzoek tot het gelasten van een comparitie, met producties;
- memorie van antwoord.
De man heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - opnieuw rechtdoende:
- de vrouw niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans deze zal afwijzen;
- de vrouw zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen de man heeft betaald ter uitvoering van het bestreden vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente;
- de vrouw zal veroordelen tot betaling aan de man van al hetgeen hij heeft voldaan aan de Rabobank (€ 50.000,=), althans in ieder geval de helft ervan, dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen;
- voorwaardelijk, voor zover de huuropbrengsten niet in de waardering van de onderneming vallen, de huurrechten van de bovenwoningen aan hem zal toescheiden, althans de betaling dan wel verrekening van de helft van de opbrengsten daarvan van de datum van de feitelijke scheiding in 2009 tot aan een datum in goede justitie zal bepalen;
- de vrouw zal veroordelen om de helft van de positieve overwaarde van Café [X] te [plaats] aan de man te betalen;
- de vrouw zal veroordelen in de proceskosten inclusief de nakosten en wettelijke rente, alsmede de deskundigenkosten in beide instanties.
De vrouw heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, eventueel met aanvulling dan wel verbetering van de gronden, met veroordeling van de man in de proceskosten in hoger beroep inclusief nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Bij arrest van het hof van 21 april 2015 is een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft niet plaatsgevonden.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 28 januari 2016 doen bepleiten door hun procesadvocaten, de man aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Verder hebben partijen inlichtingen verstrekt. De man heeft nog producties in het geding gebracht, die reeds van tevoren waren ingezonden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten en procesverloop

2.1.
Aan het eindvonnis van 11 februari 2015 zijn op 6 januari 2010, 22 december 2010 en 4 mei 2011 tussenvonnissen vooraf gegaan.
2.2.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 22 december 2010 feiten vastgesteld. Deze feiten zijn niet in geschil, zodat zij het hof tot uitgangspunt dienen. Verder kan tussen partijen van de volgende feiten worden uitgegaan, nu deze niet dan wel onvoldoende zijn bestreden.
2.3.
De man heeft op 26 september 2006 een pachtovereenkomst gesloten met Coinco Games B.V. (hierna: de pachtovereenkomst) met betrekking tot Café [X] aan de [adres 1] (hierna: het Café). De pacht is ingegaan op 1 oktober 2006. De pachtovereenkomst bepaalt onder andere:

Artikel 1
De verpachter verpacht met ingang van 1 oktober 2006 aan de pachter, het aan de verpachter in eigendom toebehorende café bedrijf met woning, gevestigd in het pand aan de [adres 1] .
Artikel 2
In de onderhevige pachtovereenkomst is begrepen de beschikking over het perceelsgedeelte van het pand waarin het in artikel 1 genoemde bedrijf met bedrijfswoning is gevestigd (…).”
2.4.
De man en de vrouw zijn op 31 januari 2007 ongehuwd gaan samenwonen en hebben op die datum een overeenkomst gesloten, getiteld ‘Samenlevingsregeling’ (hierna: de samenlevingsregeling). In de samenlevingsregeling staat onder andere:
A
rtikel 1.
1. Tussen partijen zal geen gemeenschap van goederen bestaan, behoudens de mogelijkheid dat goederen in mede-eigendom worden verworven krachtens een rechtshandeling, welke door hen gezamenlijk werd verricht, zoals een overeenkomst van koop of schenking, of krachtens erfrecht.
(…)
3. Behoudens het hierna bepaalde worden de schulden van partijen gedragen door degene die deze heeft doen ontstaan.
Artikel 9
1. In alle gevallen waarin tussen partijen geschil bestaat omtrent de eigendom van een goed en geen van beiden zijn recht op dit goed kan bewijzen, wordt het goed geacht aan beiden toe te behoren, ieder voor de onverdeelde helft.
2. Het vermoeden als bedoeld in het vorige lid werkt niet ten nadele van de crediteuren van partijen.
Artikel 11.
1. In geval de samenleving anders dan door overlijden van een der partijen eindigt, worden de goederen welke hen in gemeenschap toebehoren, (…), door hen met toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid verdeeld of verkocht.
(…)
4. In geval de verdeling leidt tot overbedeling van een der deelgenoten is deze gehouden het verschil in contanten aan de ander uit te keren.
Artikel 13
In geval tussen partijen geschil bestaat omtrent de vraag op welke datum de samenleving werd beëindigd en geen van beiden enig feit kan stellen en bewijzen waaruit de beëindiging redelijkerwijs moet worden afgeleid, wordt deze geacht te zijn geëindigd op de dag waarop een van hen bij aangetekend schrijven te kennen geeft de samenleving als geëindigd te beschouwen.
Artikel 14
1.
Deze overeenkomst eindigt:
Door schriftelijke opzegging door een der partijen, op de wijze als omschreven in artikel 13;
2.5.
De man en de vrouw hebben op 27 december 2007 een koopovereenkomst gesloten met Coinco Games B.V. met betrekking tot het Café, voor een koopsom van € 75.000,-(hierna: de koopovereenkomst). Dit bedrag is gefinancierd door de Rabobank door middel van een aan de man en de vrouw verstrekte geldlening groot € 75.000,-. Voorts is namens de Rabobank aan de man en de vrouw een krediet in rekening-courant verstrekt tot een bedrag van € 12.000,-. Tot zekerheid van de nakoming van de financiële verplichtingen jegens de Rabobank is een tweede hypotheek gevestigd op het in eigendom aan de man toebehorende woonhuis aan de [adres 2] en is een pandrecht gevestigd op alle huidige en toekomstige inventaris en voorraden van het Café. Deze afspraken met de Rabobank staan in een overeenkomst, getiteld ‘Financieringsvoorstel’, die is ondertekend door de Rabobank op 21 december 2007 en door de man en de vrouw op 24 december 2007. De tweede hypotheek is gevestigd op 27 december 2007. De koopovereenkomst bepaalt onder andere:
Artikel 1.2
De Onderneming omvat de, door de Verkoper aan de Koper verhuurde horecaonderneming op het hierboven vermelde adres en met de hierboven genoemde handelsnaam, met alle daarbij behorende roerende zaken, waaronder de inventaris, goodwill, vergunningen (…) en andere rechten uit overeenkomsten (…);
Artikel 1.5
De Overdracht van huurrechten geschiedt door een schriftelijke verklaring van de verhuurder, waarin deze verklaart met de overname van de huurovereenkomst akkoord te gaan, dan wel zich bereid verklaart om met de Koper een nieuwe huurovereenkomst aan te gaan.(…)
Een exemplaar van de huurovereenkomst is aangehecht aan deze koopovereenkomst en maakt zodoende onlosmakelijk onderdeel uit van deze koopovereenkomst.
Artikel 4.6
De Koper garandeert de Verkoper dat hij, uit hoofde van de huurovereenkomst als bedoeld onder artikel 1 lid 5 van deze koopovereenkomst, een speelautomatenverplichting aangaat met de Verkoper.
2.6.
Het Café is gedreven als eenmanszaak.
2.7.
Bij brief van 23 januari 2009 heeft de vrouw de man bericht dat zij de relatie (de samenlevingsregeling) met hem duurzaam wenst te verbreken.
2.8.
De man heeft in eerste aanleg – samengevat en voor zover in hoger beroep van belang – in conventie gevorderd:
- de verdeling van het Café, aldus dat de activa en passiva van de onderneming worden toegescheiden aan de man, onder de verplichting van de man om aan de vrouw de helft van de overwaarde te vergoeden;
- ingeval de schulden de bezittingen overtreffen, vergoeding door de vrouw van de helft van dat bedrag;
- de vrouw te veroordelen om aan de man te voldoen de helft van de bruto inkomsten van de onderneming per 1 januari 2009 tot aan de datum van de werkelijke verdeling daarvan;
- een en ander te bepalen door een door de rechtbank te benoemen deskundige.
Bij wijziging van eis heeft de man zijn vordering tot toedeling van het Café aan hem ingetrokken.
2.9.
De vrouw heeft verzocht tot afwijzing van het door de man gevorderde.
2.10.
In reconventie heeft de vrouw, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, verzocht te bepalen dat de activa en de passiva van het Café worden toegescheiden aan haar, waarbij de man voor de helft gerechtigd is in de positieve dan wel de negatieve waarde van de onderneming.
2.11.
De man heeft verweer gevoerd.
2.12.
De rechtbank Haarlem heeft bij vonnis van 4 mei 2011 een deskundige van Koninklijke Horeca Nederland benoemd om de waarde van het Café te bepalen. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van 4 mei 2011 als peildatum.
2.13.
Bij rapport van 27 maart 2014 heeft de deskundige de waarde van de onderneming per 4 mei 2011 getaxeerd op € 4.982,- negatief en geconcludeerd dat er geen sprake is van goodwill. Voorts heeft de deskundige geconcludeerd dat naast de negatieve ondernemingswaarde partijen ook dienen te delen in de aan de onderneming verbonden schuldenlast. Het daaruit resulterende negatieve eigen vermogen bedraagt € 44.886,-.
2.14.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep nog van belang, bepaald dat het Café aan de vrouw wordt toegescheiden, waarbij de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van (€ 4.982,- + € 44.866,- : 2 =) € 24.924,-.

3.Beoordeling

3.1.
De man heeft vier grieven gericht tegen voormeld vonnis.
- In grief 1 klaagt de man over het oordeel van de rechtbank inhoudende dat de rechtbank de instructies van het deskundigenbericht volgt, nu het deskundigenbericht de rechtbank logisch, redelijk en billijk voorkomt. Daartoe voert de man aan:
a. de deskundige vermeldt dat niet alle geldstromen in de boekhouding zijn verwerkt;
b. niet blijkt dat de door mevrouw [A] na het uiteengaan van partijen verstrekte lening ten goede is gekomen aan de onderneming en ten onrechte is de deskundige uitgegaan van 6,5% rente op die lening:
c. niet duidelijk is waarom de zakelijke schuld aan de Rabobank is opgelopen tot € 43.000,-: de schuld bedroeg ten tijde van het uiteengaan van partijen maar € 10.000,-.;
d. de verhuur van de bovenwoning behoort wel tot de exploitatie van de onderneming.
- In grief 2 klaagt de man erover dat de rechtbank als peildatum voor de waardebepaling van het Café 4 mei 2011 heeft aangehouden.
- Grief 3 houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de huuropbrengsten door de deskundige in de waardebepaling van het Café zijn betrokken, zodat op dit punt geen verrekening plaats hoeft te vinden.
- In grief 4 klaagt de man over het oordeel van de rechtbank dat de lening die door de vrouw is aangegaan terecht door de deskundige bij de waardebepaling is betrokken.
3.2.
Het hof ziet aanleiding eerst grief 2 te behandelen. De man stelt zich op het standpunt dat de peildatum voor de waardebepaling van het Café 1 februari 2009 dient te zijn, omdat hij vanaf januari 2009 geen bemoeienis meer met het Café heeft gehad. De vrouw acht de door de rechtbank gehanteerde peildatum van 4 mei 2011 juist. Zij voert daartoe allereerst aan dat de man dit standpunt te laat naar voren brengt en dat hij dat in eerste aanleg had moeten doen. Bovendien heeft hij - aldus de vrouw - geen hoger beroep ingesteld van het tussenvonnis van 4 mei 2011 waarbij de peildatum is vastgesteld. Voorts betoogt de vrouw dat, ook al had de man al sinds januari 2009 geen toegang meer tot het Café dat niet betekent dat als peildatum 1 februari 2009 heeft te gelden. Partijen waren gezamenlijk eigenaar en de vrouw exploiteerde het Café ook vóór 2009 zonder bemoeienis van de man. Bovendien wilden partijen in het begin beiden het Café toebedeeld krijgen. De vrouw heeft het Café in een slechte periode voortgezet om erger te voorkomen. Het zou in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn om, nu de resultaten van 2009 en daarna bekend zijn geworden, af te zien van toedeling aan de man en te kiezen voor waardering op een eerdere datum omdat dat financieel beter uitkomt voor de man. Mocht door het hof als peildatum 1 februari 2009 worden aangehouden, dan moeten de kosten van een deskundige voor rekening van de man komen, aldus de vrouw.
3.3.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Volgens vaste rechtspraak dient het hoger beroep onder andere ter verbetering en aanvulling van de standpunten in eerste aanleg, ook als de standpunten in eerste aanleg en in hoger beroep van elkaar afwijken. Nu bovendien het eindvonnis voortbouwt op de eerder gewezen tussenvonnissen, is er geen grond om grief 2 buiten beschouwing te laten.
3.4.
De rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door het samenstel van de tussen hen bestaande overeenkomsten, zoals hiervoor weergegeven. De samenlevingsregeling bevat een aantal bepalingen betreffende de verdeling van gemeenschappelijke goederen indien partijen uit elkaar gaan. Krachtens artikel 1 juncto artikel 11 worden gemeenschappelijk geachte goederen verdeeld. Schulden komen voor rekening van degene, die ze is aangegaan. De verdelingsverplichting ontstaat bij het einde van de samenleving. Tegen die achtergrond moet tussen partijen worden beantwoord welke peildatum voor de waardering van het Café dat door hen samen was gekocht moet worden aangehouden. Het hof overweegt als volgt. Relevant is allereerst artikel 13 van de samenlevingsregeling met betrekking tot de datum van beëindiging van de samenleving; indien hierover onenigheid bestaat tussen partijen en geen van beiden kan enig feit stellen en bewijzen waaruit de beëindiging redelijkerwijs moet worden afgeleid, wordt deze geacht te zijn geëindigd op de dag waarop een van hen bij aangetekend schrijven te kennen geeft de samenleving als geëindigd te beschouwen. In dit kader heeft de man als productie 6 bij inleidende dagvaarding een brief van de vrouw in het geding gebracht van 23 januari 2009, waarbij zij de relatie met de man duurzaam heeft verbroken. Daarnaast is van belang artikel 11 lid 1 van de samenlevingsregeling, waarin wordt bepaald dat, in geval de samenleving anders dan door overlijden van een der partijen eindigt, de goederen welke hen in gemeenschap toebehoren door hen met toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid worden verdeeld of verkocht.
Vaststaat dat de vrouw de man in januari 2009 de toegang tot het Café heeft ontzegd en hem sindsdien op geen enkele wijze meer heeft betrokken bij de exploitatie van het Café. Evenmin ontvangt de man sindsdien revenuen uit het Café. De exploitatie is vanaf dat moment volledig door de vrouw ter hand genomen en de vrouw is sindsdien degene geweest die het beleid heeft bepaald en de financiële beslissingen heeft genomen. De vrouw heeft vanaf januari 2009 als enige het netto bedrijfsresultaat als inkomen genoten. Kortom, de vrouw stelt zich sinds januari 2009 op als enig eigenaar/exploitant van het Café en door deze beslissing van de vrouw is de man op geen enkele wijze meer betrokken bij het Café.
Op grond van deze omstandigheden is het hof - in het licht van de samenlevingsregeling - van oordeel dat het Café per 1 februari 2009 als verdeeld heeft te gelden, te weten toegedeeld aan de vrouw, en dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als peildatum voor de waardering eveneens dient te gelden 1 februari 2009. Grief 2 slaagt derhalve.
3.5.
Vervolgens dient beoordeeld te worden welke waarde per 1 februari 2009 aan het Café kan worden toegerekend. De door de rechtbank benoemde deskundige is uitgegaan van een peildatum van 4 mei 2011. Zijn rapport kan derhalve niet dienen als uitgangspunt voor de waardebepaling. Geen van de overeenkomsten die gelden tussen partijen bevat verder een regeling voor de wijze van de waardebepaling van het Café, anders dan hetgeen in artikel 11 lid 1 van de samenlevingsregeling wordt bepaald. Die bepaling heeft het hof in elk geval als leidraad te kiezen. De vrouw heeft in eerste aanleg op 13 februari 2010 een door haar accountant opgestelde indicatie voor een waardebepaling ultimo 2009 overgelegd, waarin wordt aangegeven dat alleen de inventaris een waarde heeft en voorts wordt uitgegaan van een waarde van de goodwill van nihil vanwege het verlies in 2009. Bij akte van 19 juli 2010 heeft de vrouw een nadere verklaring van haar accountant in het geding gebracht, waarin deze wederom verklaart dat de waarde van de goodwill nihil is (gelet op de omzetdaling van 30% in 2009) en dat de inventaris per 31 december 2009 een boekwaarde heeft van € 35.950,-. Het hof is van oordeel dat deze wijze van waardering, te weten een (intrinsieke) waardering van de tot de onderneming behorende activa, aansluit bij hetgeen partijen in de samenlevingsregeling zijn overeengekomen. Vastgesteld dient te worden welke activa op 1 februari 2009 in de onderneming aanwezig waren en wat die op dat moment waard waren. Het hof is van oordeel dat, voor de vaststelling om welke activa het gaat, artikel 1.2 van de koopovereenkomst relevant is. Daarin wordt bepaald dat de onderneming de handelsnaam, de inventaris, goodwill, vergunningen en andere rechten uit overeenkomsten omvat. Van andere te waarderen goederen die tot de activa van de onderneming behoren is niet gebleken.
Aangezien het Café is toegedeeld aan de vrouw, zal de vrouw de helft van de waarde van voornoemde goederen per 1 februari 2009, voor zover zij op dat moment nog deel uitmaakten van de onderneming, aan de man moeten vergoeden. Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de waarde van de inventaris, de handelsnaam, goodwill, vergunningen en andere rechten uit overeenkomsten per 1 februari 2009, als nader bepaald. Voor zover partijen daartoe een deskundigenrapportage nodig achten, komt het doelmatig voor wanneer zij gezamenlijk opdracht verlenen aan een deskundige waarbij als uitgangspunt dient te gelden hetgeen het hof heeft beslist in het onderhavige arrest. Anders dan de vrouw stelt dienen de eventuele kosten daarvan door partijen gezamenlijk te worden gedragen, gezien hetgeen hiervoor is overwogen.
3.6.
Op 1 februari 2009 hadden partijen een gemeenschappelijke schuld aan de Rabobank die bij helfte dient te worden gedragen, gelet op de inhoud van het financieringsvoorstel. Schulden die partijen ieder voor zich zijn aangegaan dienen zij op de voet van artikel 1 lid 3 van de samenlevingsregeling zelf te dragen. Ten aanzien van de gemeenschappelijke schuld aan de Rabobank is door de vrouw een rekeningafschrift overgelegd waarin staat dat het saldo van de lening bij de Rabobank op 1 januari 2010 € 45.000,- bedroeg. De man voert aan dat medio 2009 de schuld € 10.000,- bedroeg. De vrouw brengt hiertegen in dat de schuld eind 2007 € 75.000,- bedroeg. Gezien het bedrijfsresultaat in 2008 van € 34.823,- is het onmogelijk dat de schuld begin 2009 nog maar € 10.000,- bedroeg, aldus de vrouw. Aangezien de man zijn stelling, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet nader heeft onderbouwd, treft zijn stelling geen doel. Nu partijen beiden tot uitgangspunt kiezen dat de schuld per 1 februari 2009 tussen hen relevant is en informatie over de hoogte van de schuld per peildatum ontbreekt, zal het hof partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de hoogte van de schuld per 1 februari 2009 zo mogelijk onderbouwd met financiële stukken, als nader bepaald.
3.7
De man voert aan dat hij de gemeenschappelijke schuld in 2014 geheel heeft afbetaald door betaling van ongeveer € 50.000,-. Dat heeft hij gedaan nadat het financieringsarrangement door de bank was opgezegd. Hij heeft daartoe producties overgelegd bij akte van 26 januari 2016, daags voor de zitting. Het hof overweegt dat de man in beginsel een regresrecht heeft voor zover hij meer heeft betaald dan de helft van het saldo van de schuld per 1 februari 2009. Zoals ter zitting is besproken zal het hof de vrouw in de gelegenheid stellen te reageren op deze stukken, als nader bepaald.
3.8.
De vrouw heeft nog aangevoerd dat op grond van artikel 9 van de samenlevingsregeling een negatief eigen vermogen tussen partijen dient te worden gedeeld. Het hof volgt de vrouw daarin niet. Noch artikel 9, noch enige andere bepaling in de samenlevingsregeling biedt hiervoor aanknopingspunten. Artikel 11 lid 4 eerste zin bepaalt dat bij overbedeling de overwaarde tussen partijen dient te worden gedeeld. Daaruit kan nog niet worden afgeleid dat ook een negatieve waarde moet worden gedeeld. Dat geldt te meer nu in artikel 1 lid 3 van de samenlevingsregeling voor de schulden van partijen is voorzien dat ieder de eigen schulden draagt.
3.9.
Het voorgaande brengt met zich dat de grieven 1, 3 en 4, die er op neer komen dat het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige onjuist althans onvolledig is, geen bespreking behoeven.
3.10.
Ten aanzien van de voorwaardelijke vordering van de man betreffende de huurrechten overweegt het hof als volgt. Gezien het oordeel van het hof over de waarde van het Café in overweging 3.5. is voldaan aan de voorwaarde en komt het hof toe aan een beoordeling van de vordering van de man. Tussen partijen staat het volgende vast. Boven het Café bevindt zich een bedrijfswoning die is opgesplitst in appartementen. De bedrijfswoning maakte onderdeel uit van de pachtovereenkomst. Na de koop van het Café is een huurovereenkomst gesloten met de eigenaar van het pand, op naam van beide partijen. In de bedrijfswoning bevinden zich enkele appartementen die deels worden (onder-)verhuurd aan derden. De huurinkomsten worden meegenomen bij de winstbepaling van het Café en maken in die zin onderdeel uit van de resultaten van het Café.
Het hof leidt uit artikel 2 van de pachtovereenkomst en de artikelen 1.5 en 4.6 van de koopovereenkomst af dat het pand, waarin het Café is gevestigd en zich de bedrijfswoning bevindt, als geheel wordt verpacht dan wel verhuurd in het kader van de exploitatie van het Café. In dat licht ontbreken aanknopingspunten om de inkomsten uit de verhuur aan derden niet als onderdeel van de exploitatie van het Café te beschouwen, temeer daar partijen de huurinkomsten steeds als onderdeel van de behaalde resultaten in het Café hebben beschouwd. Tegen deze achtergrond heeft de man zijn vordering tot toescheiding van (alleen) de huurrechten van de bovenwoningen dan wel tot verrekening van de helft van de opbrengsten van de huur vanaf de feitelijke scheiding in 2009 onvoldoende onderbouwd. De vordering van de man zal dan ook worden afgewezen.
3.11.
Samenvattend slaagt grief 2, behoeven de grieven 1, 3 en 4 geen nadere bespreking en wordt de voorwaardelijke vordering van de man afgewezen. Het hof zal de man in de gelegenheid stellen zich over de waarde van de inventaris, handelsnaam, goodwill, vergunningen en andere rechten uit overeenkomsten per 1 februari 2009 (zie overweging 3.5) en over de hoogte van de schuld per 1 februari 2009 (zie overweging 3.6) bij akte uit te laten en de zaak daartoe naar de rol verwijzen. De vrouw zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld op die akte te reageren. Voorts zal het hof de vrouw in de gelegenheid stellen zich, tegelijkertijd met haar reactie op voornoemde akte van de man, uit te laten over de in overweging 3.7 genoemde stukken.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 12 juli 2016 voor een akte aan de zijde van de man met het hiervoor onder 3.11 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, A.R. Sturhoofd en J. Jonkers door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2016.