ECLI:NL:GHAMS:2016:2268

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
23-003247-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van de zaak naar de politierechter wegens niet correcte oproeping van de veroordeelde

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De veroordeelde, geboren op de Nederlandse Antillen in 1968, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van oplichting en had een verplichting opgelegd gekregen tot betaling van € 5.000 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 3 december 2014, waarin deze verplichting werd opgelegd. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de veroordeelde aangevoerd dat de veroordeelde niet op de juiste wijze was opgeroepen, omdat er geen afschrift van de dagvaarding was verzonden naar zijn laatst bekende adres in het buitenland. De advocaat-generaal betoogde dat terugwijzing niet nodig was, omdat de veroordeelde sinds 2009 met onbekende bestemming was vertrokken. Het hof oordeelde echter dat de politierechter niet had mogen toekomen aan de behandeling van de zaak, omdat de veroordeelde niet op de wettelijk voorgeschreven wijze op de hoogte was gebracht van de zitting. Het hof heeft daarom de zaak teruggeworpen naar de politierechter in de rechtbank Amsterdam, zodat deze de zaak opnieuw kan behandelen op basis van de inleidende dagvaarding. Het arrest benadrukt het belang van correcte oproeping in het strafproces en de rechten van de veroordeelde.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003247-15
Datum uitspraak: 1 juni 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 december 2014 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-851276-12 tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1968,
adres: [adres 1].

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 5.000.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2012
veroordeeld ter zake van - kort gezegd - het medeplegen van oplichting.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 3 december 2014 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 juni 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Terugwijzing

De raadsvrouw van de veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht de zaak terug te wijzen naar de politierechter in de rechtbank Amsterdam, omdat de veroordeelde niet op de bij wet voorgeschreven wijze is opgeroepen nu er geen afschrift van de inleidende dagvaarding is verstuurd naar de ten tijde van de betekening van de dagvaarding bekende woon- of verblijfplaats van de veroordeelde in het buitenland en de politierechter mitsdien niet aan de behandeling van de zaak had mogen toekomen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak niet hoeft te worden teruggewezen omdat uit de aan de akte van uitreiking gehechte ID-staat van het SKDB van 21 augustus 2014 blijkt dat de veroordeelde sinds 12 juli 2009 is vertrokken met onbekende bestemming.
Het hof stelt voorop dat, overeenkomstig vaste jurisprudentie, op grond van artikel 423, tweede lid, Sv terugwijzing dient plaats te vinden wanneer de eerste rechter ter terechtzitting aan de behandeling ten gronde niet had mogen toekomen, omdat een van de overige personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting - waartoe de veroordeelde wordt gerekend - aldaar niet is verschenen, terwijl hij niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was.
Ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 oktober 2012 heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van de veroordeelde. Uit een door de raadsvrouw overgelegde ID-staat uit het SKDB van 12 oktober 2015 blijkt dat het adres [adres 2] op 13 juli 2012 is geregistreerd als de laatst opgegeven woon- of verblijfplaats van de veroordeelde. Naar dit adres is geen afschrift van de dagvaarding toegezonden, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 588, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv). Hieruit volgt dat de rechter in eerste aanleg heeft beslist over de hoofdzaak, terwijl hij niet had mogen toekomen aan de behandeling ten gronde.
Bij die stand van zaken moet, gelet op hetgeen voorop is gesteld, de zaak worden teruggewezen naar de politierechter in de rechtbank Amsterdam, teneinde de zaak op de inleidende dagvaarding te berechten en af te doen in de stand waarin het onderzoek zich bevond op het tijdstip van het uitroepen van de zaak op de terechtzitting in eerste aanleg.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst de zaak terug naar de politierechter in de rechtbank Amsterdam, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.M. van Amsterdam, en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juni 2016.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.