Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
[emailadres 1]
[emailadres 2]
3.Beoordeling
grief 4 in het incidenteel appel. [Y] heeft dit verweer reeds in punt 2.3 van de conclusie van antwoord in eerste aanleg aangevoerd, zodat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [Y] dit verweer tardief heeft aangevoerd. De grief slaagt in zoverre.
grief 1 in het principaal appeldat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [Y] in eerste aanleg de vernietigbaarheid van (artikel 17.6 en 17.7 van) de metaalunievoorwaarden heeft ingeroepen en daarmee buiten de rechtsstrijd is getreden. Dit betoog faalt omdat [Y] in eerste aanleg wel degelijk, in punt 2.5 van de conclusie van antwoord en punt 2.2 van de conclusie van dupliek, een beroep op de vernietigbaarheid van de betreffende bedingen heeft gedaan. Voor zover nodig heeft [Y] dit verweer ook in hoger beroep gevoerd, hetgeen reden is om dat verweer te beoordelen, nu het hoger beroep er mede toe dient fouten te herstellen die in de eerste aanleg zijn gemaakt.
grieven 2 en 3 in het principaal appelbetoogt [X] dat de gevorderde kosten moeten worden toegewezen, primair op grond van de metaalunievoorwaarden en subsidiair overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [X] heeft hiertoe aangevoerd dat zij, omdat betaling door [Y] uitbleef, handelingen heeft verricht ter verkrijging van voldoening buiten rechte die voor vergoeding in aanmerking komen.
grief 1 in het incidenteel appel) dat de betreffende facturen naar het verkeerde adres zijn gestuurd (Postbus [nummer] te [plaats] ), maar zij heeft niet gesteld dat zij deze niet (uiteindelijk) heeft ontvangen. Omdat sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW, is de in artikel 6:96 lid 6 voorgeschreven veertiendagenbrief niet vereist.
grief 2 in het incidenteel appelgesteld dat dit niet klopt, maar, omdat [Y] deze aanmaning zelf als productie 3 bij conclusie van antwoord in het geding heeft gebracht, gaat het hof ervan uit dat zij deze wel heeft ontvangen. Voorts staat vast dat [Y] de aanmaning van 5 juli 2013 aan het adres [adres 2] heeft ontvangen, aangezien de advocaat van [Y] daarop (bij brief van 23 juli 2013) heeft gereageerd. Onder deze omstandigheden dient voorbij te worden gegaan aan het verweer van [Y] dat [X] haar op het door [A] opgegeven postadres ( [adres 1] ) had moeten aanmanen. Op 22 augustus 2013 heeft de incassogemachtigde van [X] [Y] overigens op het adres [adres 1] aangeschreven. Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat [X] incassohandelingen heeft verricht en dat zij daartoe in redelijkheid kon overgaan. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen derhalve worden toegewezen overeenkomstig de staffel in het Besluit, een bedrag van € 1.013.01. Gelet op het hiervoor onder 3.14 overwogene is geen plaats voor matiging van dit bedrag, zoals [Y] heeft verzocht. Tegen de gevorderde wettelijke handelsrente over het bedrag van de buitengerechtelijke kosten heeft [Y] geen verweer gevoerd, zodat deze vordering eveneens zal worden toegewezen. De grieven 2 en 3 in het principaal appel slagen voor zover hiervoor vermeld en grieven 1 en 2 in het incidenteel appel falen.
grief 4 in het incidenteel appelstelt [Y] nog dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [X] ontvankelijk is in haar vorderingen. [Y] heeft deze grief op geen enkele wijze toegelicht. Nu zij heeft nagelaten de wederpartij en het hof voldoende in te lichten waartegen deze grief zich richt, faalt de grief reeds om die reden.
Grief 4 in het principaal appelfaalt derhalve.