ECLI:NL:GHAMS:2016:214

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
200.111.056/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte; ontbinding huurovereenkomst bij betalingsachterstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de ontbinding van een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte. De appellant, die de bedrijfsruimte huurde van de geïntimeerden, stelde dat de huurovereenkomst op 1 augustus 2007 was ontbonden vanwege een betalingsachterstand van maximaal twee maanden, zoals vastgelegd in de huurovereenkomst. De kantonrechter had echter geoordeeld dat er geen objectief moment was vastgesteld waarop de betalingsachterstand van twee maanden was bereikt, en dat de huurovereenkomst in onderling overleg was voortgezet. De appellant had in hoger beroep zijn eis gewijzigd en verzocht om vernietiging van het vonnis van de kantonrechter, maar de geïntimeerden verzochten om bekrachtiging van het vonnis.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de appellant huurde een bedrijfsruimte voor een maandelijkse huurprijs van € 850,-. De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van één jaar, met een bepaling dat bij een betalingsachterstand van maximaal twee maanden de overeenkomst zonder tussenkomst van de rechter kon worden ontbonden. De kantonrechter had vastgesteld dat de appellant vanaf oktober 2007 aanmaningen had ontvangen voor achterstallige huurtermijnen en dat er geen bewijs was dat de huurovereenkomst daadwerkelijk was ontbonden. Het hof oordeelde dat de huurovereenkomst, ondanks de betalingsachterstand, was voortgezet en dat de appellant verplicht was de huur te betalen.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en overeenstemming tussen partijen over de voorwaarden van een huurovereenkomst, vooral in situaties van betalingsachterstand.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.111.056/01
zaak-/rolnummer rechtbank Alkmaar: 386747 \ CV EXPL 11-6315
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 januari 2016
inzake:
[appellant] ,wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
en
2. [geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. D.M. Hennen te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 30 juli 2012, hersteld bij exploot van 15 augustus 2012, in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Alkmaar, sector kanton, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter) van 2 mei 2012, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen hem als gedaagde in conventie/eiser in reconventie en [geïntimeerden] als eisers in conventie/verweerders in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen en voor recht zal verklaren dat de huurovereenkomst tussen partijen reeds op 1 augustus 2007 tot een einde is gekomen alsmede de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 tot en met 5 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt, waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
Op grond van een tussen partijen medio 2007 aangegane huurovereenkomst, inclusief toepasselijke algemene bepalingen, heeft [appellant] van [geïntimeerden] een bedrijfsruimte gehuurd aan de [adres] ten behoeve van de autohandel tegen een maandelijkse huurprijs van € 850,-.
3.1.2
De schriftelijke huurovereenkomst vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“ 3.1 Verhuur en huur is aangegaan voor een periode van 1 jaar te weten vanaf 1 juni 2007 tot 31 mei 2008 en daarna voor onbepaalde termijn. De huurprijs is € 850,00 per maand. Verhuurder en huurder komen overeen, dat wanneer huurder een achterstand van betaling heeft van maximaal 2 maanden oftewel 1700.00 de huur en verhuur wordt ontbonden zonder tussenkomst van de rechter. Binnen 14 dagen nadat dit is vastgesteld dient de huurder de loods/pand leeg op te leveren.”
3.1.3
[geïntimeerden] hebben vanaf 15 oktober 2007 tot en met 16 juni 2011 aan [appellant] aanmaningen verstuurd voor achterstallige huurtermijnen.
3.1.4
In schriftelijke, door [appellant] ondertekende verklaring van 12 augustus 2008 met als opschrift “Huurborgsom, HZ Cars [adres] ” staat vermeld:
“Hierbij zet ik [ [appellant] ] al mijn auto’s die bij mij in de bedrijfsvoorraad staan, als borg voor de huur van het pand op de [adres] . Dit pand huur ik van Dhr. [geïntimeerde sub 1] (…).”
3.1.5
Bij onderhandse akten van 6 september 2008 en 14 maart 2011 heeft [appellant] aan [geïntimeerden] een aantal zaken verpand. In de overeenkomst van 6 september 2008, die door beide partijen is ondertekend, staat onder meer:
“de heer [geïntimeerde sub 1] verhuurd aan de heer [appellant] de loods gelegen aan de [adres] (…). Per 1 augustus 2008 heeft de heer [geïntimeerde sub 1] een achterstallige huurschuld van € 7300,00 (…).”
3.2
Voor zover in hoger beroep van belang heeft de kantonrechter, samengevat, de vorderingen van [geïntimeerden] tot ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van (achterstallige) huurpenningen tot een bedrag van € 37.873,46 toegewezen en het door [appellant] bij wege van verweer gedane beroep op artikel 3.1 van de huurovereenkomst (hierna: de clausule) verworpen. Volgens [appellant] bestond er op grond van die bepaling per 1 augustus 2007 geen huurovereenkomst meer, zodat de vordering van [geïntimeerden] ter zake van achterstallige huur zich hooguit kan uitstrekken over twee maanden of € 1.700,-, welk bedrag (vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten) door hem, [appellant] als verschuldigd, wordt erkend. De kantonrechter overwoog naar aanleiding van het verweer van [appellant] :

14. Dit betoog van [appellant] kan hem niet baten nu niet is gebleken dat partijen aan bedoelde clausule/volzin op enigerlei wijze uitvoering hebben gegeven. Dit heeft mitsdien tot gevolg dat de overeenkomst in kwestie, ook na de (direct vanaf de aanvang ervan ontstane) twee maanden huurachterstand, is blijven door(...)lopen met alle voor partijen over en weer overeengekomen rechten en plichten.
De verder onomstreden gebleven betalingsachterstand ten bedrage van € 30.075,- zal dan ook aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] worden toegewezen (…).
3.3
Tegen het door de kantonrechter toegewezen bedrag aan huurachterstand en de daaraan ten grondslag gelegde motivering, zoals hiervoor weergegeven, richt [appellant] zijn grief. Volgens [appellant] is de clausule zeer duidelijk en niet voor meerdere uitleg vatbaar. Op grond van de clausule en de huurachterstand bestond per 1 augustus 2007 tussen partijen geen huurovereenkomst meer en behoefde hij dan ook geen huurtermijnen meer aan [geïntimeerden] te voldoen, hetgeen hij vanaf die datum ook niet heeft gedaan. Hij verbleef nadien nog wel in het bedrijfspand maar niet meer op basis van een huurovereenkomst. [geïntimeerden] hadden vanaf 1 augustus 2007 de mogelijkheid het pand te laten ontruimen. Nu zij daar niet voor hebben gekozen, kunnen zij hun gestelde schade nadien niet op hem afwentelen, aldus [appellant] . Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
3.3.1
Gesteld noch gebleken is dat er een objectief moment valt aan te wijzen waarop (beide) partijen hebben vastgesteld dat de betalingsachterstand twee maanden is met als consequentie dat de huurovereenkomst is ontbonden. In ieder geval hebben [geïntimeerden] geen beroep gedaan op de clausule en geen ontruiming gevorderd, terwijl [appellant] na 1 augustus 2007, bij een verder oplopende betalingsachterstand, de bedrijfsruimte is blijven gebruiken. De stelling van [appellant] dat hij na 1 augustus 2007 niet meer op basis van een huurovereenkomst in het bedrijfspand heeft verbleven, valt niet te rijmen met zijn (eigen) schriftelijke verklaring van 12 augustus 2008 (zie 3.1.4) dat hij al zijn auto’s inzet als “borg voor de huur van het pand op de [adres] ” en dat hij dat pand huurt van [geïntimeerde sub 1] , alsmede zijn dienovereenkomstige verklaring in de overeenkomst van 6 september 2008. Voorts blijkt uit de door [geïntimeerden] overgelegde sommaties met betalingsoverzichten betreffende huurachterstand (productie 2, inleidende dagvaarding), waartegen [appellant] geen verweer heeft gevoerd, dat [appellant] regelmatig is gesommeerd tot betaling van huurachterstanden, zich toen niet op het standpunt heeft gesteld dat hij geen huur was verschuldigd omdat er een einde aan de huurovereenkomst was gekomen en na 1 augustus 2007 van tijd tot tijd nog bedragen aan [geïntimeerden] heeft voldaan tot een hoger totaalbedrag dan de € 1.700,- die hij volgens hem maximaal verschuldigd zou kunnen zijn.
3.3.2
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de huurovereenkomst, wat er zij van het bepaalde in artikel 3.1 ervan, (kennelijk) in onderling overleg althans met wederzijdse instemming tussen partijen op dezelfde voorwaarden is voortgezet en derhalve na 1 augustus 2007 is blijven bestaan en op [appellant] de verplichting is blijven rusten de maandelijkse huurtermijnen te voldoen. Derhalve heeft de kantonrechter [appellant] terecht veroordeeld tot betaling van achterstallige huurpenningen.
3.4
De conclusie is dat de grief faalt en het vonnis zal worden bekrachtigd. Het in hoger beroep door [appellant] meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de [geïntimeerde sub 1] tot op heden begroot op € 291,-- aan verschotten en € 1.158,-- voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, D. J. van der Kwaak en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016.